1906 Van Toledo naar Granada

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net

Van Toledo naar Granada
“De Aarde en haar volken,” Jaargang 1906, Jane Dieulafoy naar het Fransch van Mevr. JANE DIEULAFOY.
I.

De aanblik van Castilië.–De rondtrekkende kudden.–De
Mesta.–De Taag en haar dichters.–De Cuesta del Carmel.–De
Cristo de la Luz.–De hydraulische machine van Juanilo
Turriano.–De Zocodover.–Oude paleizen en antieke
synagogen.–De Joden van Toledo.–Een herinnering aan de
overstrooming van de Taag.

“Van Madrid naar Toledo,” schrijft een spaansch schrijver uit de 18de
eeuw, “leidt een volkomen vlakke weg.”

Hoe waar is dat nog steeds, en wat is die weg somber en eentonig, die
zich tusschen de hoofdstad van het moderne Spanje en de oude hoofdstad
van het westgothisch rijk uitstrekt! Nauwelijks heeft men de huizen
van Madrid, die amphitheatersgewijs gerangschikt zijn boven den blauwen
halven cirkel van de Guadarramaketen, uit het gezicht verloren, of men
betreedt een streek zoo verlaten, dat ze iemand een huivering bezorgt.

Boven zich ziet men den hemel onverstoorbaar blauw, en beneden strekt
zich eene eentonige, grijze vlakte uit, bezaaid met sprieten van een
harde grassoort, en hier en daar de asch van het stroo, dat terstond
na den oogst verbrand wordt. De zeer weinige dorpen, waarvan de hutten
gebouwd zijn van aarde of van steenen, die de kleur van den grond
hebben, zijn haast niet te onderscheiden. Men zou ze heelemaal niet
zien, wanneer niet enkele boomen een mager bouquetje van groen deden
oprijzen rondom de armoedige plaatsjes. Als men door de kale vlakte
gaat, komt men tot de overtuiging, dat de bevelen van den Raad van
Castilië, waarbij aan elken dorpsbewoner de plicht werd opgelegd,
minstens vijf boomen per jaar te planten, wel slecht werden opgevolgd.

De oorsprong van die antieke verordening klimt seker wel op tot een
periode uit het grijs verleden. Zou zij mogelijk nog in verband staan
met zekere oude wetten van den godsdienst, waarbij het aanplanten van
boomen, het ontginnen van woeste gronden en het telen van vee behoorden
tot de vrome werken, door Ormuzd, den god van het oude Perzië, bevolen
en gezegend? De Arabieren hadden zich in hun omzwervingen te zeer
gemengd onder de volken, die ze onderworpen hadden, en de Perzen hadden
door hun wetenschap, hun intelligentie en hun kunstzin te veel indruk
op hen gemaakt, dan dat zij aan dien invloed konden zijn ontsnapt. Moet
men zich erover verbazen, als ze aan dat volk hun wetten ontleenden en
de daar heerschende overleveringen meebrachten naar Spanje, wetten,
die de Christenen na de verdrijving van den erfvijand wijs genoeg
waren te behouden? Wat zou het te wenschen zijn geweest, dat ze de
bepalingen onveranderd hadden gelaten, die den akkerbouw regelden; de
helft van Spanje zou niet onvruchtbaar en dor zijn zooals tegenwoordig.

Hoe het zij, men behoeft geen moeite te doen, boomen te zoeken tusschen
Madrid en Toledo. Men zou er zijn oogen vruchteloos bij inspannen en
er zijn geduld bij verliezen.

Zeker, de Castiliaan houdt wel van schaduw, die de hitte van de
gloeiende zon tempert; maar hij houdt meer van de graankorrels, die
opgegeten zouden worden door de vogels, nestelend in het gebladerte
der boomen. Wat kan den landman het gekweel der vogels schelen, van
die beeldige bouquetjes van vederen, zooals Calderon ze zoo aardig
noemt, als hij denkt aan den oogst, dien hij heeft gezaaid, gewied en
ingehaald met zwaren, noesten arbeid! Enkel de nachtegaal en de zwaluw
vinden genade in zijn oogen, maar alleen omdat ze insecten verdelgen
en de insecten verderfelijk zijn voor den oogst. De Castiliaan is arm;
hij heeft slechts te kiezen tusschen het eene of het andere kwaad!

Als vergoeding mogelijk is Castilië rijk aan historische en
legendarische herinneringen.

Te Esquivias zal men niet nalaten, zich het huwelijk en het langdurige
verblijf van Cervantes ter plaatse te herinneren; iets verder zal
men zich de schaduw van den ridder van de droevige figuur voor
den geest roepen, die van Sancho Pansa en zelfs die van Dulcinea,
wier geboortedorp het in de onmiddellijke nabijheid gelegen Toboso
was. Al wat in die geschiedenis voorkomt, heeft sporen nagelaten in
het land, en tot Rossinante toe, tot het rijdier van Sancho Pansa,
tot de kudden; waar de Ridder op aan viel, hebben een talrijke
nakomelingschap gekregen in magere paarden, domme ezels en langharige
merinosschapen. Wie zou eraan durven twijfelen? Om zoo’n ongeloovigen
Thomas te straffen, zou het nog niet eens voldoende zijn, dat men de
Inquisitie weer in het leven riep.

Het is niet de eerste keer, dat ik die rondzwervende kudden aantref,
die al sedert oude tijden van de eene naar de andere weide trekken
van het eene eind van Spanje naar het andere, al naar de wisselende
seizoenen. Ze zijn niet van heden of gisteren, die zwervende kolonies,
geleid door herders te paard en gehoed door halfwilde honden, alle
planten wegvretend van den grond en dien daardoor onvruchtbaar houdend,
terwijl ze hem onder hun voeten treden.

Millioenen schapen in het bezit van een soort van genootschap, bekend
onder den naam van Mesta en waartoe de grootste heeren en de abten van
de rijkste kloosters behoorden, lieten zich in de lente en den herfst
in sommige streken neer, waar hun korte, gretige tanden weldra elk
grassprietje hadden afgegraasd. Er waren bepaalde privileges aan het
genootschap toegekend, waardoor de omzwervingen begunstigd werden,
en de Mesta werd zelfs zoo machtig, en kon zoo autoritair optreden,
dat het durfde verbieden, bepaalde vruchtbare landen te bebouwen,
om er overvloedige weidegronden te behouden.

En terwijl de herders, die zoo in bescherming werden genomen, al
stoutmoediger werden, verloor de onderdrukte boer allen moed, want
niets beschermde hem tegen een gevreesden inval van den vijand. Het
zou hem niets geholpen hebben, had hij zich beklaagd over de door de
kudden aangerichte verwoestingen, kudden, die toebehoorden aan de
edele heeren van Santiago of Calatrava, of dat hij zich verdedigde
tegen de veertig duizend tot den ongehuwden staat veroordeelde
herders, daar de eischen van het nomadenleven hun niet toestonden te
trouwen, en die vaak nog veel woester en boosaardiger waren dan hun
honden! Zonder hoop en zonder ergens een toevlucht te kunnen vinden,
liet de boer zijn ploeg in den steek en verliet het ouderlijk dak. Het
was dan nog beter tot landverhuizing zijn toevlucht te nemen, naar
de Nieuwe Wereld te gaan, die fabelachtige streken op te zoeken,
waar men het goud met de spade opschepte; waar men niets wist van de
onderdrukking door de groote grondbezitters, van den dwang tot arbeid,
uitgaande van de kloosterorden, en vooral niet van de schapen! In de
Middeleeuwen was het zachte, lieve schaapje een plaag, nog veel erger
dan de sprinkhanen; het moderne Spanje gaat nog onder de gevolgen
gebukt. De boer keert nooit terug naar den grond, die hem is lief
geweest, als hij eenmaal zijn hart en zijn krachtige armen ervan
heeft losgemaakt. Bij hem is een dergelijk besluit onherroepelijk.

Zoodat terwijl oudtijds de oevers van de Guadiana bezaaid waren
met steden en groote dorpen, die een bloeiend aanzien hadden, men
er tegenwoordig slechts ruïnen ziet of armoedige dorpjes, gebouwd
rondom een kerk, die driemaal te groot is voor de luie en verarmde
bevolking. Van eeuw tot eeuw zijn de moedigsten en sterksten van elke
generatie heengegaan, om Zuid-Amerika of de Philippijnen te bevolken,
en de beste qualiteiten zijn erdoor in de verdrukking gekomen.

Sedert 1835 zijn de voorrechten van de Mesta afgeschaft, en de
rondtrekkende kudden mogen zich nu slechts bewegen over een oppervlakte
ter breedte van tachtig meter; maar het gaat niet in een paar dagen,
dat een zoo ingewortelde kwaal wijkt voor een zoo laat toegediend
geneesmiddel, en er zullen nog eeuwen verloopen, eer de Castiliaan
weer smaak krijgt in den landbouw. Ernstig, statig en somber en
onverschillig, zal hij nog langen tijd de zorg voor het bebouwen van
zijn velden overlaten aan de Galiciërs, de bewoners der Balearen,
of van de Baskische Provinciën, die op zijn kosten leven. Hij zal
er de voorkeur aan geven, honger te lijden in alle vormen, door de
etiquette gewild, dan van de gewoonte af te wijken, door werk te doen,
dat voor dienenden is en dat een hidalgo onwaardig is.

Dat alles komt van dat domme schaap; het is niet te ontkennen, dat het
beest wat op zijn rekening heeft! Zijn wol alleen pleit voor hem en
bezorgt hem mogelijk vergiffenis; maar zijn côteletten! O wee, men moet
eens in Spanje hebben gereisd, om voor eeuwig er genoeg van te hebben.

Daar is de Taag; een krans van donker groen wijst aan, waar de
rivier stroomt. Het is een kalme rivier tusschen groene populieren,
en zij vloeit zoo slaperig, dat noch de boomen haar hooren passeeren,
noch het zand iets van haar voorbijgaan bespeurt. In haar stille
rust waarschuwen haar de vroolijke nachtegalen met luider stem, dat
de zon is opgegaan, en dat zij ook wakker worden moet. Tusschen het
riet aan de oevers zegt de zoet voortvloeiende stroom niet, dat het
water is ontwaakt, maar dat het althans bewegelijk is.

Om strijd hebben de dichters haar bezongen. Garcilaso de la Vega roept
de grillige nimfen aan, die aan de oevers spelen, en zingt van de vier
stroomgodinnen, door de Taag bemind, die te zamen er op uit gingen. Op
deze nimfen doelt ook Cervantes, als hij gewaagt van de schoonheden,
die het kristalheldere water tot woning hebben gekozen en zich op de
groene weide neerzetten, om met haar vlugge vingers kostbare stoffen
te weven, waarin zijde, parelen en goud gemengd zijn.

Op zijn beurt ondergaat Moratin de bekoring van de golfjes der Taag
en hij viert ze in idyllen, waar Theocritus, noch Virgilius zich voor
zouden moeten schamen; maar niemand heeft beter den statigen stroom
gehuldigd, zooals hij aan het einde van zijn tocht is gekomen dan de
onsterfelijke dichter van de Lusiade. De Taag is niet enkel voor hem
de klare stroom, waarmee de helden uit zijn herderszangen dwepen, neen,
zij is de epische, de heilige rivier, een soort van bezielende godin.

“Muzen van de Taag,” zegt hij “die mij van mijn prille jonkheid af
met uw adem hebt bezield, indien ik altijd in landelijke zangen de
schoonheid van uw rivier heb gevierd, wilt mij dezen keer een verheven
stijl verleenen, een statigen, indrukwekkenden toon…. Verleent mij
de kracht tot het vinden van klanken, wier grootschheid, zoo mogelijk,
evenaart de heldendaden, door uw krijgshaftig volk verricht.”

De Taag, die al lang geblaseerd is door den hyperbolischen lof
der dichters, zet traag haar loop voort als een verouderde rivier,
terwijl de spoorweg zich er van verwijdert en recht op Toledo aan
rijdt. Gelukkig komt hij niet dicht bij de wallen der oude stad. Toen
hij den spoorweg aanlegde, is de ingenieur daarvoor als voor iets
heiligs teruggedeinsd. De reis wordt voortgezet of in een of ander
ouderwetsch voertuig, van niet te beschrijven aard of in een grooten
wagen met vele banken, al naar gelang er meer of minder reizigers
zijn of dat ze meer of minder eerbied afdwingen. De zweepen klappen,
de muildieren schoppen achteruit, de koetsiers vloeken en de stijging
naar de stad der zeven heuvelen begint te midden van wolken stof, zoo
dicht, dat de goden van den Olympus ze vurig zouden hebben begeerd,
als het hun lustte, op de aarde neer te dalen. Helaas, wat zouden ze
hier nu nog te doen hebben, nu ze zooveel reden hebben, om boos op
ons te zijn!

Nog wat knarsend wielgeratel, en links verschijnt op de rotsen,
waar ook niet het kleinste mosplantje groeit, de allerdecoratiefste
ruïne, die men zich kan denken, juist geschikt, om de etsnaald van
den kunstenaar aan het werk te zetten. Het is het oude kasteel van
San Cervantes met zijn zware, onvriendelijke muren, waar de zon van
tallooze zomers op heeft gebrand.

Nu rijst het nog boven de Taag op, maar vroeger verdedigde het de
rivier. Een vertooning van oorlog en machtsbesef is het gebouw geweest,
thans door den tijd gebroken.

Ook San Cervantes is door dichters bezongen.

“Gij, die u naast Toledo verheft, koning Alfonsus stichtte u aan
de Taag. Er wordt verteld, dat gij ijzer steldet tegenover de houten
oorlogswerktuigen van uwe vijanden…. En nu, nu staat gij daar veracht
op die kale rots; uwe kasteelen, die u eertijds tot een kroon dienden,
zijn thans zitplaatsen voor troepen kraaien en zien er uit als eenzame
tanden in den mond van een grijsaard, zeggend, hoe oud hij wel is.

“Luister naar mij, gij stout kasteel, en volbreng, wat ik van u vraag,
hoewel twee dozijn verzen juist geen belooning verdienen. Indien mijn
geliefde, die boos is als de hel en schoon als de hemel, of beter
nog gezegd, die trotsch is als de stad Toledo, uitgaat, om van de
bloeiende amandelboomen te genieten, als zij dan van het water van de
Taag een spiegel maakt voor haar schoonheid, stel haar dan uw ruïnen
tot voorbeeld en vertel haar, zonder te spreken al die duizend dingen,
die gij zoo goed weet….”

Het oude kasteel is niet alleen door dichters bezongen; zijn legenden
en zijn histories van strijd en liefde, vol van ridderlijkheid,
zijn gewijd door den romancero.

Koning Alfonsus had zich verwijderd aan de spits van een dapper leger
en liet het opperbevel over Toledo over aan Bérangère, die door afkomst
een der edelste vrouwen uit het rijk was, door huwelijk tot koningin
was verheven en om hare schoonheid toch reeds souvereine was.

De Mooren, die er van onderricht waren, dat de stad door haar
verdedigers verlaten was, snelden toe; maar vóór ze over de Taag
trokken, moesten ze het kasteel veroveren, dat aan den ingang zich
verhief.

Toen beklom de koningin een der torens van het Alcazar, en met
verwoede oogen zag ze, welk gevaar het handjevol dapperen liep,
dat in het fort was opgesloten en dat weldra onder de slagen der
opdringende ongeloovigen zou bezwijken.

En daar komt tot de Mooren de heraut van koningin Bérangère. Zij laat
op een toon van verwijt zeggen:

“Is het niet laf van u, een zoo zwakken vijand aan te vallen? Indien
gij zoo dapper zijt, als gij de menschen wilt doen gelooven, gaat dan
heen en valt koning Alfonsus aan, zijn echtgenoot en zijn christenen
onder de muren van Carelië.”

De bevelhebber der Mooren was door dit verwijt vernederd, en hij wist,
dat de koningin zeer schoon was.

“Laat dan boven van het meest nabijzijnde bolwerk Donna Bérangère
ons haar gelaat ongesluierd vertoonen, en ik zal het beleg opheffen.”

Tegen zonsondergang verscheen de koningin en stond op het muurwerk
met ongesluierd gelaat, omringd door haar jonkvrouwen in prachtige
gewaden, schooner dan de opkomende maan te midden der eerste sterren,
die aan den hemel schitteren.

De Moorenvorst zag haar lang aan, en groette haar met de teekenen
van den grootsten eerbied.

Bij het aanbreken van den morgen brak hij met de zijnen het beleg op
van het kasteel en sloeg den weg naar Carelië in.

In den tijd van Lope de Vega was het oude kasteel, dat ongebruikt
stond, zoo verlaten en eenzaam, dat personen van hoogen rang, die om
eerezaken genoodzaakt waren te duelleeren, elkaar onder zijn muren
rendez-vous geven. In het aardige blijspel, getiteld “Beminnen, zonder
dat men weet wie”, moet de held van het stuk er tot getuige dienen in
een van die duels, die in dien tijd zoo veelvuldig waren. Als het niet
uit de mode was, zou men er nu nog wel, zonder vrees voor stoornis
te moeten hebben, zulke tragische conflicten kunnen uitvechten.

Nadat wij een kudde buffels waren tegengekomen van zeer mooien bouw
en zwart als de duivel, wel te verstaan, als de duivel zeer zwart is,
reed mijn rijtuig over de brug van Alcantara, die aan beide zijden
is afgesloten door twee versterkte poorten met het wapen van het
huis Oostenrijk.

Van dit punt gezien, ziet de Taag er zeer dreigend uit, en in
de diepte der kloof, waarin ze stroomt, schijnt de rivier de stad
Toledo te omstrengelen, als om haar te verstikken, eerder dan om haar
in liefhebbende armen op te nemen. Zonder twijfel heeft de eene of
andere hemelsche Durandal die bedding in de rotsen uitgehold dwars
door den berg heen en de steile rotsen boven het slijkerige water
afgeslepen. Ik hef de oogen op, en daar omhoog staat op den top der
rotsen, als een kostbaar juweel, gevat in ijzer, de stad der gothische
concilies, de oude hoofdstad van Nieuw-Castilië. Onder de lompen van
haar aziatische kleêren slaapt de sombere, kloosterachtige stad,
juist als in de Middeleeuwen en dat op slechts twee uren afstands
van het levende, vroolijke Madrid. Zulk een snelle reis door veertien
eeuwen heen is verwarrend voor den geest, en een langdurig verblijf
is noodig, om iemand van den schok te doen bekomen.

Als men de tweede poort is doorgegaan, en onder de waakzame oogen der
douaneambtenaren is gepasseerd, komt men op een weg, die sterk helt
en den naam draagt van Cuesta del Carmel. Het is de ontaarde zoon
van een nog steileren weg, die dicht langs de kerk Cristo de la Luz,
een zeer oud en eerwaardig monument, voorbij ging.

Het is ongeveer zeven eeuwen geleden, dat Alfonsus de dappere
binnen Toledo verscheen, dat hij juist had bevrijd van het juk der
ongeloovigen, en dat hij naast zich had den Cid Campeador. Toen
werden de blikken der beide helden plotseling aangetrokken door een
zacht licht. De wanden van het oude heiligdom hadden zich geopend,
een hemelsche muziek liet zich hooren, en de lamp der christelijke
kapel, die sedert 369 jaren niet opgehouden heeft te branden, ofschoon
niemand zorg er voor heeft gedragen, schittert voor de verrukte oogen
der zegevierende krijgers.

Alfonsus en de Cid stegen van hun paarden, knielden neer en gaven
bevel, dat men in het aan den eeredienst teruggegeven heiligdom een
heilige mis zou opdragen.

Bekoorlijke droom van vrome zielen. Daaraan heeft dit kleine gebouw
zijn naam te danken van El Cristo de la Luz.

De bouwmeesters hebben druk beraadslaagd over de vraag, tot welken
tijd men moet opklimmen om den datum vast te stellen van het oudste
deel van de kapel. Enkelen van hen hebben er een uiting in willen
zien van arabische kunst uit een zeer primitieve periode, ongeveer
vallend in den tijd der sarraceensche verovering. Zij wilden er
ook een prototype in zien van de vermaarde moskee van Cordova. Het
vierkante grondplan, de zijbeuken met de ijzeren bogen en de zuilen
van zeer grove bewerking kunnen wel tot steun dienen van hun theorie,
maar geven daaromtrent toch geen zekerheid.

Er zijn nog zoo laat als 1871 frescoschilderingen ontdekt, voorstellend
de heilige martelaren van Toledo, en waarschijnlijk afkomstig
uit de twaalfde eeuw. Zij kwamen voor den dag door het vallen van
brokken der kalklaag, die ze bedekte. Zij behooren thuis in een tijd,
toen de Ridders van Sint-Jan op die door een wonder aangewezen plek
een afdeeling van hun Orde stichtten. Ter aanvulling dient ook nog
gesproken van de tweede kapel, gebouwd in 1842 door kardinaal Mendoza,
en die eigenlijk zou moeten worden weggenomen, om aan het oude gebouw
zijn oorspronkelijk karakter terug te geven.

Een weinig hooger dan Cristo de la Luz staat, trotsch en eenzaam als
een triomfboog, de wondermooie Puerta del Sol. De steenen van die
poort, die zoo lang door de zonnestralen zijn gebrand en verguld,
lachen den reiziger toe. Wat is zij vaak in proza geprezen, in verzen
bezongen en op allerlei manieren verheerlijkt! Zelfs de Taag zou
reden kunnen hebben, daarop jaloersch te zijn.

Ik herinner mij, dat ik vroeger eens onder hare bogen ben
doorgegaan. Tegenwoordig loopt de rijweg er langs, zeker opdat men
de poort beter zou kunnen bewonderen, en mogelijk ook om een zachtere
helling te geven aan een weg met een zeer druk karrenvervoer. Het is
inderdaad altijd vol op de Cuesta del Carmel, en soms heeft men moeite,
zich een weg te banen door de troepen ezels, die aan de rivier water
gaan halen, want Toledo, dat op een rots is gebouwd, schijnt bijna
even dorstig als de Manzanares zelf.

Het is niet sinds gisteren, dat men er van droomt, de zoete
wateren van de geliefde Taag omhoog te voeren tot aan de lippen der
stedelingen. Het gelukte reeds aan Karel IV. Daar hij altijd veel
belang stelde in mechanica, en, zooals men zich zal herinneren,
langen tijd ontstemd was, doordat een zeker aantal klokken niet
juist gelijktijdig wilden slaan, belastte hij een ingenieur uit
Cremona, Juanilo Turriano geheeten, met het oplossen van de vraag der
watervoorziening. De Italiaan stelde een hydraulisch toestel samen,
dat door de tijdgenooten met meer geestdrift wordt verheerlijkt,
dan dat het met juistheid wordt beschreven. Alvarez de Colmenar,
die in de vorige eeuw leefde, spreekt er over naar hooren zeggen,
want het bestond niet meer in zijn tijd. Het schijnt een soort van
besproeier te zijn geweest.

“De Machine van Juanilo bestond uit groote ijzeren vaten, die aan
elkander bevestigd waren en een soort van ketting vormden, die van het
kasteel naar de Taag afdaalde; het water kwam in den eersten binnen,
werd dan in den tweeden gedreven door raderen en zoo achtereenvolgens
in de andere tot bij het slot, waar het in een vergaarbekken werd
opgevangen en zich door de geheele stad verspreidde door een kanaal,
hetgeen een groot gemak opleverde.”

Juanilo stierf in 1585, en zijn machine, door een joodschen
werktuigkundige verbeterd, werkte nog vier en twintig jaren, maar
toen ook die man was gestorven, stond ze voor altijd stil.

Buiten enkele bogen van het metselwerk vindt men niets terug van het
werk van den ingenieur; maar de italiaansche vervaardiger gaat nog
tegenwoordig in de stad door voor een toovenaar, in staat, de natuur
en de bovennatuurlijke wereld aan zijn wil dienstbaar te maken.

Juanilo, die onderhouden werd op kosten van het kapittel der
kathedraal, had een automaat vervaardigd, die elken dag op een vooraf
vastgesteld uur uit zijn huisje trad, zich dan met onverstoorbare
kalmte naar de keuken der kanunniken begaf, daar in een mandje den
maaltijd voor zijn meester ontving, den kok eerbiedig groette, dan
op zijn hielen omdraaide en zonder de minste onbescheidenheid of
de allergeringste gulzigheid dadelijk naar de woning van zijn heer
terugkeerde. De straat, waar hij door moest, heet nog de Straat van
den Houten Man.

Eindelijk is de hoogte bereikt, en mijn rijtuig houdt zijn plechtigen
intocht op het Zocodoverplein. Zocodover! Welk een deftige en verheven
naam, ofschoon hij eenvoudig beteekent de Paardenmarkt, en wat schijnt
hij goed te passen bij de heldenherinneringen van de keizerlijke
stad! Op dit plateau was het wapenplein, waar de krijgers samenkwamen,
vóór ze uittogen op een veldtocht; hier speelden de ridders bij de
plechtige intochten der katholieke koningen; hier vereenigden zich de
Communero’s, die aangevuurd werden door de groote Maria de Padilla;
hier werd de rechtbank opgeslagen, waarvan de aartsbisschop van Toledo,
primaat van Spanje, rechtens Groot-Inquisiteur was. Alle souvereinen
van Spanje, alle beroemde mannen, moesten hun beeld vinden op den
Zocodover, want bijna allen hebben dien grond betreden.

Als men thans het plein aanschouwt, vervliegen alle wonderbaarlijke of
tragische herinneringen! Het Zocodover is niet anders dan een banaal,
onregelmatig plein, waar de armoedige en karakterlooze huizen door
ruwe zuilen worden gesteund. Onder de zoo gevormde portieken verkoopen
bescheiden kooplui meloenen, sandalen en couranten.

Op een ronde steenen bank liggen, slapend of rookend, bedelaars, die
onbeschrijfelijk vuil zijn en fier schijnen te wezen op hun lompen. Ze
doen maar hazeslaapjes, want ze kijken uit naar elken vreemdeling,
die op het plein verschijnt of aan den ingang van de Handelsstraat,
die naar de kathedraal voert. Deze fraaie gewoonte dateert niet
van gisteren.

In een van zijn verhalen vertelt Cervantes van de ontelbare menigte
bedelaars, valsche gebrekkigen en zakkenrollers, die dezen uitverkoren
observatiepost innemen. Hij kon ze naar het leven schilderen uit zijn
nabijzijnde woning. Er verandert niets in dien mooien zonneschijn
van Spanje, die een mensch tot luiheid geneigd maakt en den geest
verstompt.

Indien men eenige dagen te Toledo blijft, doet zich het moeilijke
probleem voor, of men al of niet aalmoezen moet geven, waar er met
zooveel aandrang om gevraagd wordt. Zult ge een klein beetje goeden
wil toonen? Goed, maar onmiddellijk zijt ge bekend, en ge zult niet
kunnen uitgaan, of dadelijk hechten zich vijftig vuile handen met
haakvingers aan uw kleêren, zien u onderzoekend honderden oogen aan
en waagt men het, den onderzoekingstocht tot in uw zakken voort te
zetten, om daar … pikante herinneringen achter te laten.

Houdt ge u doof, dan wordt ge toch gevolgd, bedrongen en met
scheldwoorden bovendien overladen onder het vaderlijk oog van een
politieagent, wiens hart de bedelaars hebben weten te verteederen.

Dus is het probleem onoplosbaar. Is men eenmaal tot dat besluit
gekomen dan gaat men de dieven te slim af worden en men doet een
wandeling door den dichten doolhof van straatjes en steegjes, die de
stad doorsnijden, en waar het stil en rustig is. Soms loopt men op
die smalle verkeerswegen, waar een beladen muilezel beide muren raakt,
gevaar, verpletterd te worden, en er moet vlug een schuilplaats worden
gezocht in een inspringend gedeelte van een huis, om niet te worden
platgedrukt. Maar welk gevaar zou men niet willen loopen, om maar niet
de Handelsstraat binnen te gaan en in handen der bedelaars te vallen!

Het gebeurt wel eens, dat men in die bochtige straten antieke koetsen
tegenkomt, verschijnend uit de monumentale ingangen van oude paleizen,
en de zaak krijgt een tragischen kant, als twee rijtuigen zonder
elkaar op te merken, van beide einden dezelfde straat inrijden. Het
eenige redmiddel is dan af te spannen en den wagen met de handen
terug te schuiven.

Maar wie moet uitspannen? Wie zal achteruitgaan? Ernstige vraag in
een land, waar het gevoel van eer een eeredienst is geworden, en waar
de bewustheid van eigen waardigheid nog eerder dan het geloof bergen
zou verzetten.

Het is … een zeker aantal jaren geleden, dat er een beroemd
geworden ontmoeting plaats had tusschen de koets van de echtgenoote
van den President van den Raad van Castilië en die der vrouw van den
President van den Raad van Indië. Door bemiddeling van de palfreniers
hadden de dames de onderhandelingen gevoerd, zonder dat ze elkaar
konden overtuigen. Geen van beide wilde teruggaan. Al meer dan drie
uur stonden de paarden neus aan neus, en de koetsiers scholden op
elkaar. Bij gebrek aan een Salomo, die al eenige jaren dood was, en bij
ontstentenis van de scheidsrechters in den Haag, die nog niet waren
geboren, stelde een goede ziel, die zich het ernstige geval aantrok,
voor, haar te onderwerpen aan het oordeel van den Kardinaal en zich
aan diens beslissing te onderwerpen.

“Hier bestaat in het geheel geen moeilijkheid,” zeide de prelaat,
volkomen op de hoogte van vraagstukken van étiquette, “de jongste
van de dames moet aan de andere den doorgang vrij laten.”

Nauwelijks was deze beslissing aan de partijen meegedeeld, of uit de
beide koetsen hoorde men terzelfdertijd het formeele bevel:

“Span de paarden uit en ga terug; ik wijk voor de Presidente van den
Raad van Castilië. Zooals Zijne Eminentie terecht zegt, geeft haar
leeftijd haar daar recht op.”

“Ga zoo spoedig mogelijk achteruit; ik laat den voorrang aan de
Presidente van den Raad van Indië; zooals Zijne Eminentie terecht
heeft beslist geven haar jaren haar aanspraak op die eer.”

Ik heb geen dergelijke ervaring opgedaan, want ik stapte af in een
echt spaansche herberg, een fonda, waarvan de deur in prachtig snijwerk
allerlei wapens vertoonde en uitkwam aan de breede straat, die van het
Zocodover naar het Alcazar voert, ’t Is een paleis, dat er heel mooi
moet hebben uitgezien, vóór het voorplein of de patio ter hoogte van
de eerste étage overdekt is geworden, om er een eetzaal van te maken.

Magnifieke deuren, zwaar en massief als die van een kathedraal,
voorzien van sleutels van een armslengte, gaven toegang tot de
kamers. De mijne was dubbel, dat wil zeggen, voorzien van een
alkoof, die zeer groot en zorgvuldig afgesloten was, en waar niet
alleen twee reuzenbedden stonden, maar buitendien alles, wat tot de
waschbenoodigdheden behoort, te vinden was. Noch geluid, noch licht,
noch warmte zouden daar kunnen binnendringen, zelfs al zouden er
honderd menschen zich op de patio bevinden, en al zond de zon van het
zenith haar stralen naar omlaag. En hier besteeg weldra mijn geest
zijn geliefd ros, dat mij dezen keer snel wegvoerde naar Sjiras en
Zasjan. Want is ook niet aldus in de rijke perzische huizen elke
kamer samengesteld uit drie achter elkaar gelegen vertrekken, waar
het al koeler en geheimzinniger wordt, en die men al of niet bewoont
naar het seizoen of zelfs naar het uur van den dag?

Ik was ongeveer twintig jaren geleden in Toledo geweest en sinds
dien tijd had ik er altijd spijt van gehad, dat ik de stad alleen
als toeriste had gezien. Nu moest ik mijn verzuim goed maken.

Maar hoe zou ik methodisch kunnen te werk gaan in deze stad van helden,
waar alle beschavingen van Spanje vertegenwoordigd zijn geweest en waar
elk van haar sporen heeft nagelaten? Toledo in wijken verdeelen, zou
dat niet zijn, alles door elkander mengen en alles tegelijk overhoop
halen? Daar zij op een niet zeer groot plateau is gebouwd, heeft de
stad zich niet ver kunnen uitbreiden of verplaatsen, zoodat zoowel
in het Noorden als in het Zuiden, in het Oosten als in het Westen de
heerschers hun paleizen en hun tempels hebben gebouwd. Zal het niet
beter wezen, door de eeuwen heen, van stap tot stap het zedelijk en
godsdienstig leven en de kunstuitingen te volgen, dan zonder overgang
tot de bestudeering over te gaan van monumenten, die soms vier of
vijf eeuwen van elkander in leeftijd verschillen?

Ik heb een besluit genomen in laatstbedoelden zin, ook al op raad
van mijn geleerden vriend, professor Ventura Prosper y Reyes, dien
geheel Toledo hoog vereert om zijn talenten en zijn ongeëvenaarde
goedheid. Geen deur blijft voor hem gesloten, als hij vraagt om te
worden binnen gelaten en den magischen groet uitbrengt, die nooit
uit een zondigen mond wordt gehoord, “Ave Maria purissima”, waarop
geantwoord wordt met een “Sin pecado concebida” en een vriendelijken
glimlach.

Na het bezoek aan de kapel van Cristo de la Luz en aan de in een winkel
veranderde overblijfselen van de oude moskee der Torneria moest volgen
het bekijken van de oude synagogen, bekend onder den naam van Santa
Maria la Blanca en Transito. Als men de israëlietische families mag
gelooven, door de vervolging al sinds vijf eeuwen naar de overzijde der
straat van Gibraltar teruggedreven, zouden de Hebreeërs in Spanje zijn
gekomen na de vernietiging van Jeruzalem door Titus. Allen, die aan de
gevangenschap konden ontkomen, volgden de kusten der Middellandsche
Zee en aarzelden niet, om de zee over te steken, ten einde zich
in het vruchtbare Andaluzië te vestigen. Men is niet gehouden, deze
overlevering als een geloofsartikel aan te nemen. De eerste vermelding
van de spaansche joden klimt op tot de vierde eeuw en komt voor in
een zeer onvrijzinnig besluit. Daar er onder de joden een krachtige
geest van initiatief was te vinden en groote werkzaamheid, namen zij
toe in rijkdom en daar zij zich sterk vermenigvuldigden, kregen zij
een voorsprong op de Westgothen, die lui en zorgeloos waren. Maar
toen de arische heerschers tot het orthodoxe geloof waren overgegaan,
begon de geest van vervolging vaardig over hen te worden. Een wreede
wet veroordeelde het gansche jodenvolk tot slavernij. Montesquieu kon
zonder veel overdrijving de opmerking maken, dat het gothisch wetboek
in principe alle voorwendsels bevatte, waarvan later de Inquisitie
en de vorsten uit de veertiende eeuw gebruik maakten in hun strijd
tegen de Israëlieten.

De verovering van Spanje door de Mohammedanen was een weldaad voor de
Joden. Zij muntten uit in kunst en wetenschap; zij monopoliseerden
het bankwezen en waren zoowat de eenigen, die aan geneeskunde deden
en medicijnen verkochten. De scholen van Cordova, Toledo en Barcelona
telden hen onder hun beste leerlingen. Zelfs verkregen ze in dien tijd
zulke hooge betrekkingen, dat men ze na de bevrijding der Mooren er
niet weer uit durfde ontzetten.

Men ontmoet een menigte joodsche namen onder die van geleerden en
financiers uit den tijd en aan de hoven van Alfonsus X, Alfonsus XI,
Hendrik IV en vele andere christelijke vorsten. Alfonsus de Wijze
gebruikte hen voor de samenstelling van zijn beroemde astronomische
tabellen; Jacobus I van Arragon had een Israëliet tot leermeester;
Johan II, vader van Isabella de Katholieke, droeg een van hen op,
de liederen te verzamelen, die het Cancionero nacional vormen.

In dezen tijd richtten de Joden uit Toledo de beide synagogen op,
die een zoo gunstig getuigenis afleggen voor hun smaak en voor hun
rijkdom. De kerk, die den naam draagt van Santa Maria la Blanca
is de oudste van de beide heiligdommen. Zij heeft tot 1405 haar
oorspronkelijke bestemming behouden. Maar op dat tijdstip kwam
Vincentius Ferrer, wiens heftige bekeersijver zooveel Israëlieten tot
het Christendom had bekeerd, in Toledo het Evangelie prediken. Hij
preekte verscheiden malen per dag in Santiago de Arabal, een kerk
dichtbij de Visagrapoort, waar men u nog zijn preekstoel kan laten
zien, die een wonder is van fijn smeedwerk. Maar de joden van Toledo
gingen naar de preek, doch werden niet bekeerd. Gewend aan de zachtheid
en meegaandheid der Andaluziërs, werd Vincentius Ferrer boos om de
mislukking van zijn pogingen. Op een avond, toen het christelijk
gehoor talrijk was en vol geestdrift, kwam de monnik, die door zijn
eigen woorden buiten zichzelven was geraakt, van den preekstoel
naar beneden, greep een kruis, sleepte zijn geheele schare mee,
die aangroeide bij het trekken door de stad, trad met geweld in de
synagoge binnen, dreef de rabbijnen eruit, en wijdde het gebouw voor
den christelijken eeredienst onder het aanroepen van Santa Maria la
Blanca, ter herinnering aan een wonder, dat in Rome was voorgevallen
in 152 onder het pontificaat van den H. Liberius.

Sedert die transformatie heeft de oude synagoge nog menige lotwisseling
beleefd. In 1550 werd het gebouw door den kardinaal aartsbisschop
Johan Siliceo vergroot, en er werden enkele gebouwen bijgevoegd. Hij
maakte er vervolgens een soort van Bagijnenhofje van voor boetvaardige
vrouwen en meisjes. Maar hetzij dat de toledo’sche vrouwen alle
deugdzaam waren, of dat ze, zooals een sceptisch schrijver opmerkt,
zelden zich berouwvol voelden, het Bagijnenhof kwam nooit tot bloei en
moest eindelijk worden gesloten bij gebrek aan Bagijntjes. Santa Maria
la Blanca, nu verlaten en ongebruikt, zou afgebroken zijn geworden,
als men niet besloten had er troepen te herbergen en er later een
militair magazijn van te maken.

Nog slechts even dertig jaren geleden is dat wonder van bouwkunst
door de Commissie voor de historische Monumenten opgeëischt. Sinds
dien tijd heeft men het gebouw een belangrijke restauratie kunnen
doen ondergaan, dank zij een jaarlijksche subsidie der regeering en
den inkomsten, gevormd door de entrées van de vreemdelingen.

Het uitwendige heeft niet veel bekoorlijks of sierlijks, maar pas is de
deur geopend of men ziet in hun geheel vijf kerkbeuken, verdeeld door
drie rijen achthoekige pilaren, waar bogen op rusten. De kapiteelen,
met gebeeldhouwd stuc versierd, herinneren door hun prachtige fijnheid
en door den aard van het ornament aan hun prototypen, nog bewaard
in sommige oude perzische moskeeën. In de boogruimten zijn rijke
rozetten aangebracht, terwijl langs het astragaal zich een slinger
windt van ineengevlochten bladeren met pijnappels er tusschen, zooals
men ook vindt in de versieringen van het Alhambra en die opklimmen
tot den tijd van het Kalifaat. Een rijk houten plafond, ingelegd met
parelmoer en ivoor, bedekt het hoofdschip en geeft aan dit gedeelte
van het gebouw groote sierlijkheid.

De Joden konden niet protesteeren tegen den roof aan hen gepleegd;
zij onderwierpen zich en kwamen later samen in een grootere en mooiere
synagoge, gebouwd door Samuel Levy, den beroemden schatmeester van
Peter den Wreede, volgens de plannen van den rabbijn Don Meir Abdeli,
en voltooid in 1336. Zij hielden er hun godsdienstoefeningen tot
1492, het jaar, dat tegelijk zoo roemvol en zoo verschrikkelijk was,
waarin Isabella Granada innam, waarin de Nieuwe Wereld werd ontdekt,
en door een hand in onbedachtzaamheid het decreet werd geteekend, dat
Spanje beroofde van 120,000 ijverige, intelligente en welvarende Joden.

De synagoge van Samuel Levy onderging op haar beurt het lot van haar
voorgangster en werd een christenkerk onder den naam van Transito de
Nuestra Senora. Het gebouw vertoont de weelde, die in harmonie was
met den rijkdom van den stichter en is een der mooiste voorbeelden
van de arabische kunst in Andaluzië. Het bestaat uit één enkel
schip, overdekt ter hoogte van veertien meter door een merkwaardig
schoone zoldering van lorkenhout, ingelegd met ivoor en parelmoer,
als die van Santa Maria la Blanca. Op de muren ziet men zeer fijne
stucornamenten, zoo sierlijk en elegant, dat men ze op het eerste
gezicht voor teedere venetiaansche kant zou houden, die sinds eeuwen
daar was blijven hangen. In het bovengedeelte, waar fraaie vensters
zijn aangebracht, leest men tusschen bloemen en lofwerk een prachtig
opschrift in hebreeuwsche letters. Daarin wordt de lof gezongen van den
stichter der synagoge, Samuel Levy en van Don Pedro, den regeerenden
vorst. Toen de waardige schatbewaarder ter dood veroordeeld werd door
een meester, die inhalig en afgunstig was, moest hij uit den grond
van zijn hart het geld betreuren, dat hij besteed had aan het koopen
van zijn beul. Het opschrift heeft intusschen weerstand geboden aan
den tijd, en aan zijn hooge plaatsing is het toe te schrijven, dat
het de woede der Christenen heeft kunnen tarten en hen heeft kunnen
uitdagen in den tijd, toen ze de synagoge tot Christenkerk wijdden.

Thans wordt het schip der kerk door een reusachtig steigerwerk
met opeenvolgende zolderingen, waarheen trappen toegang verleenen,
verdeeld in verscheiden verdiepingen, zoodat het moeilijk wordt, de
schoonheid van het geheel te waardeeren. Toch is het mogelijk, enkele
prachtige fragmenten te bewonderen, den tempel in zijn groote lijnen
te reconstrueeren, en in te zien dat, als de ondernomen restauratie
op de nu begonnen wijze wordt voortgezet zij mogelijk wel een halve
eeuw kan duren, maar dat ze tenminste wordt uitgevoerd met echte
kennis van zaken en een onvergelijkelijk helder inzicht in wat aan
zulk een kunstwerk toekomt.

Rondom het Transito, waar het paleis van Samuel Levy dichtbij was,
en in de buurt van Santa Maria la Blanca. is de oude jodenwijk
geweest. Helaas, op die plek, waar het volk van Israël een toevlucht
voor goed had hopen te vinden, ziet men nu slechts puin en stof. Welk
een droeve uittocht is dat geweest van dat ongelukkige volk, dat
den grond moest verlaten, waar het sedert eeuwen woonde, en binnen
enkele maanden al zijn goederen te gelde maken, zonder dat het de
kleine hoeveelheid goud mee mocht nemen, die er de belachelijk lage
prijs voor was!

Aan den voet van de beide synagogen daalt de bodem af naar een vlakte
aan de Taag, die soms door de rivier wordt overstroomd, als ze buiten
haar bedding treedt. De woningen zijn er weinige; maar een huis,
dat hooger was dan de andere en er wat welvarender uitzag, trok mijn
aandacht. Op den voorgevel en op meer dan acht meter hoogte was er een
groote steen in aangebracht, waarop een in zwart gegraveerd opschrift
te lezen was, dat mij vertelde, dat de Taag tot hier gestegen was
bij een hoogen vloed, die beroemd was gebleven.

Verbaasd, vroeg ik aan een vrouw om inlichting, die op de stoep van
haar huisje haar kind het haar kamde.

“Wel, wel! Komt het water der rivier soms tot zulk een hoogte?”

“O, neen!… De hoogste vloeden zijn nooit hooger gekomen dan een paar
meter, en dat is waarlijk al hoog genoeg!… Maar toen de kinderen
altijd met ballen tegen het opschrift gooiden en het dreigden te
bederven, heeft de alcade ons bevolen, het buiten hun bereik te
plaatsen.”

Nadenkend over de wijsheid en voorzichtigheid van dien uitgezochten
ambtenaar, wandelde ik voort tot aan de Visagrapoort, een massief
bouwwerk, dat tot den tijd van Karel V opklimt, en door zijn nauwheid
een groote last is voor de muilezeldrijvers.

Ergens anders zou men zulk een sta-in-den-weg opruimen, maar te Toledo
heeft men eerbied voor het verleden, zooals de voorzorg bewijst, die
er genomen wordt om de herinnering aan een overstrooming te bewaren.

II.

De Taller del Moro en de salon van het Casa de Mesa.–De
pupillen van bisschop Siliceo.–Santo Tomé en het werk van
Green. De moskee van Toledo en koningin Constantia.–Juan
Guaz, de eerste bouwmeester van de kathedraal.–Wat er
veranderd en aan toegevoegd is.–Herinnering aan den slag
van las Navas.–Het graf van kardinaal Mendoza.–Isabella de
Katholieke en haar testamentaire beschikking.–Ximenes.–Alvaro
de Luna.–De vaandeldrager van Isabella in den slag van Toro.
“Ik heb veel huizen gezien, veel leêgloopers en, in de straten, de
rijke zoowel als de arme, hoopen vuil. Ik heb den hemel aanschouwd
door venstertjes, zoo klein als schietgaten, en er is mij verteld,
dat een vriendelijk gezicht dikwijls het masker is van den snoodaard,
dat de perziken in den zomer rijp worden en dat er in den herfst
muskieten zijn.”

Deze beschrijving van Toledo, die in het midden van de zeventiende
eeuw gegeven is door den hoofschen Garcia de la Chataigneraie in het
beroemde drama Francisco de Rojas, past nog volkomen, en als men bij
het vuil ook nog allerlei puin voegde, zou men er geen tittel of jota
aan behoeven te veranderen.

De monumenten, die opgericht zijn in den loop der drie eerste eeuwen,
volgend op de herovering, en die den mudejarstijl of den mozarabischen
vertoonden, hebben het meest geleden, of doordat de booze mode het
zoo heeft gewild, of doordat de versieringen onsterk en niet duurzaam
waren. Ik heb dien stijl in Saragossa bestudeerd, met zijn moorsche
en gothische motieven dooreengemengd.

Zoo staat het met het prachtige paleis aan de Calle del Moro. Men stapt
een poort binnen en komt in een verwilderden tuin, waaromheen vele
arbeidersgezinnen wonen. Zij hebben hun schamele woningen aangeleund
tegen de nog sterke muren, en den rijkdom afgebroken om de armoede
plaats te geven. Van dit groote gebouw is slechts een zaal van mooie
afmetingen over, met een prachtige zoldering, gelijk aan die van
het Transito. Het bovengedeelte der muren, dat niet bereikbaar was,
noch voor den hamer van den werkman, noch voor het speeltuig van de
kinderen, is versierd met zeer lijn pleisterwerk.

Die schoone zaal, waaraan ter weerszijden twee kleiner vertrekken
grenzen, heeft langen tijd gediend tot bergplaats voor de steenen,
die voor het onderhoud der kathedraal noodig waren, en heeft naar die
bestemming den naam gekregen van Taller del Moro, dat is werkplaats
van den Moor. In de laatste jaren is het een gewone remise geworden.

En toch is eenmaal dit paleis bewoond geweest door Karel V. Er wordt
verteld, dat de erbij behoorende tuinen ineen liepen met die, welke
de woning omgaven van graaf Fuensaline, waar de echtgenoot van den
grooten keizer stierf, die sombere Isabella van Portugal, de moeder
van Filips II, wier door Titiaan geschilderd portret ons haar zachte
trekken heeft bewaard onder de fijne, zijdeachtige blonde haren.

Een ander voorbeeld van den eigenaardigen stijl, die ontstond uit
de vereeniging van de kunst van het Oosten met die van het Westen,
maar een dat veel kleiner is en in uitstekenden staat is gebleven,
is het salon van de Casa de Mesa. Ook dat heeft den mudejarstijl.

Het pleisterwerk, bij de bekleeding aangebracht, heeft veel
overeenkomst met de versieringen van het Transito, dat in 1366 werd
opgericht, maar het gelijkt nog meer op de ornamenteering van het
paleis van Ayala, dat van 1440 dagteekent. Het is dus niet gewaagd,
te veronderstellen dat het gebouw tot stand kwam in de XVde eeuw.

In 1551 vestigde de aartsbisschop Don Juan Martinez Siliceo er
een inrichting van onderwijs onder den naam van Collegio de las
Doncellas virgineas. De jonge meisjes, honderd in getal, werden
er slechts toegelaten, nadat ze bewijzen hadden bijgebracht, niet
alleen van haar kwartieren van adel, zooals men bij vergissing wel
heeft gezegd, maar van volkomen zuiverheid van bloed, wat nog heel
iets anders is. Om zuiver bloed te hebben of oud christenbloed, moest
men onder zijn verst verwijderde voorouders noch een jood, noch een
Arabier, noch een door de Inquisitie veroordeelde hebben van vaders-
zoo min als van moederszijde. Cervantes voegt er zelfs bij, en dat is
logisch, dat er een onafgebroken en bewezen wettige afstamming moest
bestaan. Natuurlijk was men niet zoo streng in zake het laatste punt
als in zake het eerste.

De pupillen van den aartsbisschop Siliceo werden tusschen zeven en tien
jaar in zijn school toegelaten. Zes plaatsen werden open gehouden
voor kinderen van de familie van den stichter. Zeer belangrijke
sommen werden haar levenslang uitgekeerd, als ze in de inrichting
bleven. In geval van een huwelijk ontvingen ze een bruidschat van
5535 realen; maar geen enkel gunstbewijs viel haar ten deel, als ze
de school verlieten om in een klooster te gaan, daar het hoofddoel
van den stichter was, goede en flinke huismoeders op te voeden, die
bekwaam waren in huishoudelijke zaken en in staat, een huishouding
goed te besturen.

In 1810 ging de Casa de Mesa over in het bezit van de Karmelieters,
die van den grooten salon hun kapel maakten. Aan hen is het uitstekend
behoud van die zaal toe te schrijven. Zij behoort thans aan iemand, die
ervoor zal zorgen, dat het interessante gebouw veilig en ongeschonden
blijft.

Behalve de bekende gebouwen zijn er nog een groot aantal arme woningen,
waar men interessante fragmenten van den ouden bouwstijl vindt. Om
die te zien te krijgen, moet men zich niet wenden tot de gepatenteerde
en zoogenaamd officiëele gidsen; liever moet men een bewonderaar van
de ruïnen van Toledo volgen, en met hem doordringen tot de patio’s
en stallen, welker eigenaars de opvolgers zijn van Peter den Wreede
en der groote heeren van diens hof.

Terwijl de mozarabische metselaars en bouwmeesters in de verschillende
wijken der stad Toledo paleizen van den adel deden verrijzen, droeg
de geestelijkheid hun den bouw van kerken op. De meeste zijn verwoest
geworden door den ijver der priesters, die ontijdig smaak kregen in
een nieuwen stijl. San Justo, San Juan de la Penitencia, San Roman,
San Pedro Martyr, San Miguel, Santa Leocadia, het klooster van de
Ontvangenis en Santo Tomé hebben er nog een en ander van bewaard. Hier
is nog een toren in den vorm van een minaret te zien als een protest
tegen de verandering der kerken, die oudtijds onder hun hoede
waren geplaatst, daar is een fries of een plafond te bewonderen,
waar de technische bekwaamheid en de wetenschap der bouwmeesters
uit blijken. Al die kerken zijn een bezoek overwaard; maar Santo
Tomé bevat twee meesterwerken, die haar een eereplaats doen innemen,
namelijk het veelkleurig standbeeld van den profeet Elia, waarvan de
draperieën ongelukkigerwijze gerestaureerd zijn en de begrafenis van
graaf Orgaz, het bewonderenswaardigste kunstwerk, dat de wereld aan
het penseel van den realist Greco heeft te danken.

De olympische schoonheid van het hoofd van Elia, de krachtige
modelleering van de handen en de voeten, die uit het wollen gewaad te
voorschijn komen, doen dadelijk denken aan de spaansche leerlingen
van Michel Angelo. En daar men niet aan Berruguete wordt herinnerd,
moet het werk worden toegeschreven aan Tordesillas of misschien eerder
aan Bercera.

Domenico Greco of Theotocopuli, om hem zijn waren naam te geven, is
een van die langen tijd miskende kunstenaars, die een glorie zijn voor
de steden, waar ze verblijf hebben gehouden. De strenge en forsche
kleuren, de compositie vol harmonie, de magistrale teekening en de
uitdrukking der gezichten zijn treffend. Deze waardige afstammeling
van de groote kunstenaars uit Hellas was in Griekenland geboren,
zooals zijn naam en zijn bijnaam aanduiden, en daarna was hij, na
Italië te hebben doorreisd en daar een leerling van Titiaan te zijn
geweest, naar Spanje gekomen en had zich te Toledo gevestigd. Buiten
deze begrafenis van graaf Orgaz, dagteekenend van 1584, bezit de stad
nog eenige prachtige portretten door dien grooten meester gemaakt
en geschilderd in de grijze tinten, welke aan de manier van Frans
Hals herinneren.

De kathedraal is nog tegenwoordig wel het middelpunt van Toledo. Van
alle trekt zij het meest de aandacht. Nu eens ziet men haar boven de
huizen verrijzen, dan weer vult ze open hoeken in het uitzicht tusschen
de straatjes, die alle op dat kerkgebouw uitloopen. Aan beide zijden
heeft zij zware contreforten, rondom zijn open galerijen, en boven
steken dikke torens en spitse torentjes hun punten in de blauwe lucht
op. Aan haar voeten dringen zich huizen samen en paleizen; maar men
let daar niet op, zoo overheerschend is de kathedraal voor den geest
en voor het oog.

Men vindt niets anders in de ruimte, en als men, gelijk opeenvolgende
geologische lagen, de bijgebouwen, de sacristieën en de kapellen
uit allerlei tijden naast en in het primitieve gebouw vindt, gaan
die zaken, die al zoo langen tijd met elkaar in aanraking zijn
geweest, zoo goed te zamen, dat de eeuwen er als ineensmelten,
zonder dat men haar grenzen uit elkander houden kan. De kathedraal
is de Sint-Pieterskerk van dit andere Rome, van die stad der zeven
heuvelen; maar dan een zeer mystieke Pieterskerk, een zeer vrome,
die ernstige gedachten wekt en niet de herinnering aan de fiere pracht
van het Keizerrijk. Ik neem het Mariana kwalijk, dat hij haar de Rijke
heeft genoemd, terwijl door de eeuwen heen Jupiter, Jezus, Allah en
toen weer Jezus eerbiedig werden aangebeden op die plaats. De plek,
waar zooveel menschelijke wezens hun geest tot de hoogte eener ideale
wereld verhieven, zou een andere aanduiding verdienen.

De geschiedenis der kathedraal is niet alleen die van de stad Toledo,
maar zij is die van geheel Spanje. De eerste christenkerk, die op de
heidensche tijden volgde, moet opgericht zijn in de 4de eeuw. Zonder
twijfel werd voor dat primitieve gebouw de kerk in de plaats gesteld,
die gesticht was door Recarede, dien gothischen koning, die het
Arianisme afzwoer en, het kerkgebouw onder de bescherming stellend van
de H. Maagd, het den 12den April 587 inwijdde. Het moet een eenvoudig
huis zijn geweest; maar binnen zijn muren werden de heilige bisschoppen
van Toledo tot het pontificaat verheven. Dat geschiedde met Eugenius,
Eladio, Ildefonso en Julianus; onder de gewelven der kerk kwamen de
conciliën samen, waar de gothische monarchie haar wetten gaf en zich in
theologische haarkloverijen verdiepte, terwijl de Arabier in den galop
van zijn snel en vurig paard al meer naar het westen den teugel wendde.

De Halve Maan werd geplant op den grond, dien Viriathes zoo lang aan
de Romeinen had betwist. De kerk werd omvergehaald en vervangen door
een schitterende moskee, met kostbaar marmer bekleed. En toen na drie
eeuwen de stad door de Christenen heroverd werd, was zij zoo schoon,
dat de Mooren erdoor een afzonderlijk artikel van de capitulatie
beslag op legden en van den overwinnaar de belofte kregen, dat zij
er vrij hun godsdienstoefeningen zouden mogen houden. Koning Alfonsus
beloofde onder eede, altijd aan deze plechtige overeenkomst trouw te
zullen blijven.

De Mooren hadden met den koning onderhandeld, maar niet met
koningin Constantia. In overleg met bisschop Bernard maakte zij van
de afwezigheid van den vorst, die in verre landen oorlog voerde,
gebruik, om te komen tot wat zij de kostbaarste der overwinningen
noemde. Op een nacht vereenigden zich drieduizend goed gewapende
Christenen onder haar bevelen en, door den bisschop aangevoerd,
stormden zij op de moskee los. De deur bezweek onder hun slagen,
en de verraste bewakers konden geen weerstand bieden. San Vincentius
Ferrer moest het voorbeeld van overgave twee eeuwen later volgen.

Den dag na de inneming werd de moskee voor den christelijken eeredienst
gewijd, en gesteld in het bezit van de kanonnieke rechten der kerk,
die zij had vervangen, in spijt van de protesten van Aboe Valid,
die met verontwaardiging eischte, dat het verdrag der capitulatie
zou worden nageleefd.

Dadelijk zonden de Mooren een bode naar den koning met de opdracht,
hun beklag te doen en naast de vervulling der belofte van den vorst
ook de bestraffing te eischen van de koningin en den bisschop.

Alfonsus, in woede ontstoken, beloofde de schuldigen te straffen en
sloeg in groote haast den weg naar Toledo in.

Toen ze den haastigen terugkeer van den koning vernamen, waren de
koningin en de bisschop zeer verschrikt en vol vrees. Nu was er onder
de Mooren een wijs en voorzichtig man, die niet te vergeefs zielkunde
had bestudeerd.

“Wat zult gij lieden nu beginnen?” vroeg hij zijn
geloofsgenooten. “Koning Alfonsus is eerlijk; hij zal zijn woord
houden en hij zal, naar ze verdienen, straffen de koningin, die hij
liefheeft en den bisschop, die zijn geheele vertrouwen bezit. Gij zult
voor een oogenblik getriomfeerd hebben, maar weest er zeker van, dat,
als er recht is gedaan, de rechter een wrok tegen u zal behouden. Om
in het bezit te blijven van een moskee, die voortaan te groot voor
ons zal zijn, zoudt gij de goede gezindheid van uwen souverein jegens
u verspelen. Neemt u in acht voor de gevolgen, waardoor hij ons de
strengheid zal doen berouwen, die wij van hem hebben gevorderd.”

Deze alfaqui of wetgeleerde wist zijn gehoor te overtuigen, en nog
dienzelfden avond reisde hij, door zijn geloofsgenooten afgevaardigd,
den koning te gemoet, om zijn goedertierenheid ten gunste der
schuldigen in te roepen.

Alfonsus gaf zijn groote ontevredenheid aan de koningin te kennen en
aan den bisschop; maar in den grond van zijn hart gelukkig, dat hij
niet de strengheid behoefde uit te oefenen, die de eer van hem eischte,
toonde hij voortaan aan de in Toledo gebleven Arabieren zijn goeden
wil en een welgezindheid, die slechts een rechtvaardige vergoeding
waren voor het geweld, in zijn afwezigheid gepleegd.

Toledo behield gedurende meer dan anderhalve eeuw, de arabische moskee
als kathedraal en eerst onder de regeering van Ferdinand III, den
heiligen veroveraar van Sevilla, werd ze afgebroken. De eerste steen
van de tegenwoordige kerk werd door dien monarch gelegd, bijgestaan
door bisschop Dom Jimenez de Rada, op 4 Augustus 1227. Met den bouw is
men bezig geweest tot op het einde van de 16de eeuw. De mozarabische
kapel, die der laatste koningen, die van Sagrario, van Ochavo, de
Sacristie, het huis van den Schatmeester, de Zaal der Onderhandelingen,
de Leeuwenpoort en die der Voorstelling, het snijwerk van het koor
en een menigte andere toevoegsels dateeren van nog lateren tijd.

De naam van den eersten bouwmeester is ons bewaard gebleven. Hij
heette Pedro Perez, zooals men kan lezen op zijn grafschrift, dat in
de kapel van Santa Maria gevonden is, toen die kapel werd afgebroken
bij den aanleg van het Sagrario. Hij stierf op hoogen leeftijd in
1285. Onder zijn talrijke opvolgers moeten wij niet vergeten den
beroemden Juan Guaz, wien de Katholieke koningen den bouw opdroegen
van het klooster San Juan de los Reyes.

Het zou vervelend zijn de optelling te hooren van het aantal pilaren,
die het schip van de kathedraal van Toledo dragen; van de vensters, die
er licht geven; van de vierkante meters gewelven, die het overdekken;
van haar kapellen, vensterruiten, deuren en binnenpleinen. De
kanunniken zelf zouden u geen completen inventaris kunnen geven van
de schatten van allerlei aard, die men er vindt. Ik wil mij er dus
toe bepalen, de hoofddeelen te bespreken en allereerst mijn aandacht
wijden aan drie groote figuren, die scherp uitkomen tegen de groepen
van koningen, ministers, krijgslieden en bisschoppen, die allen
te rusten gelegd zijn in de kathedraal of haar iets van hun eigen
roem hebben meegedeeld. Ik zal namelijk spreken over Alvaro de Luna,
den beroemden en ongelukkigen minister van Juan II, van den grooten
kardinaal Mendoza, minister van Isabella de Katholieke, en van den
niet minder grooten Ximenes de Cisneros, die, bekleed met koninklijke
macht op het eind van het leven der groote koningin, ze behield in de
eerste jaren der regeering van haar dochter, Johanna de Krankzinnige.

Zooals in bijna alle gothische kerken van Spanje, wordt de schoonheid
van het centrale schip bedorven door de zware massa van het koor,
dat onvermijdelijk voor de kanunniken moest gereserveerd. Maar
toch, omdat het koor zoo mooi is, kan men het veel vergeven. Nadat
men het prachtige hek van verguld koper en verzilverd ijzer heeft
bekeken, waarin men de karakteristieke ornamenten aantreft van den
platereskenstijl of dien der spaansche vroeg-renaissance; nadat men
daarboven de wapens heeft herkend van kardinaal Siliceo, primaat van
Spanje in den tijd toen de beroemde meester van het smeewerk, Domingo
Cespedes, dit kunststuk voltooide in 1548; nadat men het opschrift
heeft ontcijferd, dat vertelt, hoe dit wonder werd gewrocht onder
de regeering van Karel V en onder het pontificaat van Paulus III,
begint men de grieven te vergeten, die voor een opmerkzaam beschouwer
van het schip der kerk geheel verdwijnen.

Langs de muren, die zich tot halver hoogte de zuilen verheffen, staan
twee verdiepingen van koorstoelen van rijkgebeeldhouwd notenhout,
maar van verschillende stijlen. De benedenste rij is niet de schoonste;
maar wel is ze de oudste en de interessantste. Elk basrelief stelt een
gebeurtenis voor uit den strijd, ter verovering van het koninkrijk
Granada, door de Katholieke koningen gevoerd, en de daarna volgende
inneming van de talrijke versterkte plaatsen, waardoor de tien jaren
van den oorlog gekenmerkt waren. Die koorstoelen, die in 1495 werden
voltooid, dateeren uit den tijd van kardinaal Mendoza en zijn het werk
van den meester-beeldhouwer Rodriguez. Ze zijn in den bloemrijken
gothischen stijl gemaakt en vloeien over van curieuse en aardige
bijzonderheden over de vestingen, de kleederdrachten, de wapens, de
gewoonten der Christenen en der Mooren op het tijdstip der verovering.

De stoelen van de bovenste rij zijn afkomstig uit de 16de eeuw en
dragen alle den duidelijken stempel der Renaissance. Marmermozaïeken
en inlegsels van jaspis en albast zijn ingevoegd in het notenhout
van een mooie, warme tint, om de versieringen mee aan te brengen.

Filips Vigarni, genaamd van Bourgondië, heeft de linker koorstoelen
gemaakt, terwijl Berruguete die aan den rechter kant vervaardigde. De
figuren, die bijna levensgroot boven de leuningen zijn aangebracht,
zijn ontleend aan het Oude en het Nieuwe Testament. De stoel van den
aartsbisschop, die zoo bijzonder mooi is, was voor Berruguete bewaard
gebleven. De dood overviel hem, en zijn medewerker had de eer het
kunstwerk te snijden. Er staat het schild op van kardinaal Siliceo,
onder wiens bestuur het werk werd voltooid in plaats van dat van den
aartsbisschop Talavera, dat men op de andere stoelen vindt.

De bronzen zuilen, die het koepeltje steunen, dat zich er boven
uitbreidt, zijn wonderlijk mooi gesneden. Op de leuning stelt een
basrelief van albast, dat wij aan de beitel van Gregorio Vagarni
verschuldigd zijn, broeder van Filips, genaamd van Bourgondië,
de H. Maagd voor, zooals zij een kasuifel om de schouders van
den H. Ildefonsus hangt. De bevalligheid en de schoonheid der
heilige kunnen slechts vergeleken worden bij de verheven en verrukte
uitdrukking van dengene, die haar aanschouwt. Een belangrijke groep is
aangebracht boven het koepeltje en stelt de transfiguratie van Jezus
voor, die tusschen Elia en Mozes staat. Berruguete had den tijd het
werk te voltooien en zelfs om oneenigheid te krijgen met het kapittel
over de betaling van zijn arbeid. De bouwmeester van het Alhambra,
Pedro Machuca, werd als deskundige gekozen en stelde den prijs vast
op 82628 realen, een zeer belangrijke som voor dien tijd, want ze
staat gelijk met 13000 hollandsche guldens.

Boven de koorstoelen vindt men rechts en links orgels, die om de
schoonheid der registers en de voortreffelijkheid van het mechanisme
terecht beroemd zijn. Het eene is van 1756, het andere van 1796,
en beide zijn vervaardigd door bekende orgelbouwers. De overige
meubels van het koor kunnen wedijveren met de stoelen. In het midden
draagt een arend met ontplooide vleugels, de klauwen rustend op een
gothisch voetstuk van ouderen stijl, de enorme en zware boeken van
de liturgieën. Die schoone vogel is zeker uit Duitschland gekomen
in den tijd der Renaissance. Twee andere lessenaars van verguld
brons van verschillenden vorm, staan een weinig lager, gelijk met de
stoelen. Zeer mooie basreliefs, die den doortocht door de Roode Zee en
David, dansend vóór de ark, voorstellen, versieren de vlakke deelen van
die lessenaars. Ze zijn zoo stevig verguld, dat men ze het gebruik niet
kan aanzien, ofschoon ze van 1750 moeten dagteekenen. Indien dan al het
kapittel veel van kunst hield, het hield ook veel van zuinigheid, want
er rezen nog moeilijkheden met den vervaardiger Nicolaas de Vergara,
den Oude. Er volgde een twist, maar ten slotte werd men het toch eens.

Tusschen het koor en de Capilla Mayor van tegenwoordig, die
afgesloten wordt door een hek, waar een prachtige Christus aan
het kruis boven hangt, ligt een vrij groote ruimte. Zij werd tot
de 15de eeuw ingenomen door de oude Capilla Mayor, terwijl aan de
achterzijde zich de kapel der Oude Koningen verhief, gesticht door
koning Dom Sancho den Dappere, om als begraafplaats voor zijn familie
te dienen. Toen Ximenes de Cisneros kardinaal en primaat van Spanje
was geworden, verkreeg hij van de Katholieke koningen vergunning,
om de stoffelijke overblijfselen hunner voorgangers naar elders
over te brengen, en tevens om van de beide kapellen een enkele te
maken van grooter afmetingen en dus meer in overeenstemming met de
belangrijkheid van het gebouw. Zulk een optreden heeft natuurlijk
meer sporen nagelaten. De Capilla Mayor ziet er, nadat ze de beelden
en sieraden uit de beide heiligdommen heeft geërfd, overladen en vol
en niet in harmonie met het andere uit. Onder de beelden van koningen
en koninginnen is ook een binnengedrongen van een boer.

Toen de beroemde slag van las Navas aan den gang was, en het leger der
Christenen door de ongeloovigen in het nauw was gebracht, en dreigde
vernietigd te worden, verscheen er een herder voor koning Alfonsus VIII
en bood hem aan, hem langs een onbekenden, maar volkomen veiligen weg
buiten den pas te brengen, waar de troepen ingesloten waren. Toen hij
zijn woord had gehouden, verdween de herder, zonder op den dank des
konings te wachten of om een belooning te vragen. Dadelijk liep het
gerucht, dat de redder van het leger der Christenen een afgezant van
den hemel was. Ten bewijze van zijn dankbaarheid gaf Alfonsus bevel,
een standbeeld op te richten voor den hemelschen gids en beschreef
hem aan den kunstenaar, zooals hij hem had gezien.

Tegenover dien Pastor de las Navas staat de waardige gestalte van den
alfaqui Aboe Valid, die door zijn beleid koningin Constantia redde van
de straf, die zij wel een weinig verdiend had. Voorbij de koninklijke
standbeelden dichterbij het altaar vindt men boven elkaar een rij van
graven, waar de leden der koninklijke familiën rusten, die niet zijn
overgebracht naar de kapel der Nieuwe Koningen. Daar heeft zich op
een echt koninklijke plaats een persoon ingedrongen, die door zijn
geboorte niet voor zulk een eer bestemd was. Het is niemand minder
dan de beroemde Dom Pedro Gonzales de Mendoza, kardinaal, primaat
van Spanje en eerste minister der Katholieke koningen.

Het heeft moeite gekost, om het stoffelijk overschot te plaatsen in
een graf, dat meer op een kapel gelijkt, en waar een altaar staat. Op
dat altaar moesten volgens de laatste wilsbeschikking van den prelaat
drie missen per dag worden gelezen. Toen de kardinaal gestorven was,
haastten zich de kanunniken, die hem misschien tijdens zijn leven wel
eens lastig hadden gevonden, tegen de bepalingen van zijn testament
te protesteeren.

De plaats, die de overledene had aangewezen, om er zijn graf te graven,
kon, zoo zeiden zij in den aanvang, slechts aan een vorst of een prins
van koninklijken bloede worden afgestaan. Toen Isabella, die door
den slimmen Mendoza tot zijn executrice testamentaire was aangewezen,
hoorde van den tegenstand, zond zij aan het kapittel het bevel, zich
naar den laatsten wensch van den kardinaal te voegen. Toen men zich
niet haastte om te gehoorzamen, dacht zij aan koningin Constantia. Door
metselaars vergezeld, begaf zij zich des nachts naar de kathedraal en
beval den werklieden, in haar tegenwoordigheid den dikken muur door
te breken. Toen de kanunniken den volgenden morgen in de kerk kwamen,
vonden ze de doorboring zoo goed als voltooid. Het gaf toen niets,
nog langer te protesteeren.

De kapel, het graf en het mooie beeld, dat op de sarcofaag
is geplaatst, zijn het werk van den meester Alonso de
Covarrubias. Zeven-en-twintig beeldhouwers hielpen hem bij zijn
arbeid. In vier jaren was die voltooid, en in 1504 werd het monument
ingewijd, na den dood van Isabella.

Door aan het stoffelijk overschot van Mendoza een plaats af te staan
tusschen die van koningen en prinsen van Castilië, had de koningin
den trouwen dienaar willen beloonen, en den dapperen krijgsman, den
grooten staatsman, die na den slag van Toro er toe had meegewerkt,
haar den troon te verzekeren, en die vóór Granada haar zoo krachtig
hielp in het winnen van een koninkrijk. Hij was het, die, zich
stellende boven de vooroordeelen van zijn tijd, en van zijn Orde,
het oor leende aan de smeekbeden van Columbus, voor diens inzichten
gewonnen werd en hem den nog wel wat weifelenden steun van de koningin
bezorgde. Zonder Mendoza zou Isabella misschien nooit vorstin over
een Nieuwe Wereld zijn geworden.

Daar zij edelmoedig van aard en dankbaar was, nam zij het hem niet
kwalijk, dat hij bij zijn leven zich den bijnaam had verworven van
“den derden beheerscher van Spanje”, en na zijn dood voerde zij
gewetensvol zijn laatste wilsbeschikking uit. De kloosterschool van
Santa Cruz te Valladolid en het hospitaal van denzelfden naam, waarvan
zij den eersten steen te Toledo legde, zijn ook een uitvloeisel van
die gevoelens.

De groote kardinaal was juist een man, zooals men zich de groote
vorsten van dien tijd kan denken. Eens maakte een geestelijke,
die op een dag in de tegenwoordigheid van den kardinaal preekte,
van de gelegenheid gebruik, om uit te varen tegen de verslapping
van den godsdienst in de tijden, die hij beleefde, en deed dat in
zulke bewoordingen, dat het onmogelijk was, zich in zijn bedoeling
te vergissen.

Het gevolg van den prelaat kookte van ongeduld en wilde zich op den
overmoedige wreken. Maar wel verre van zich beleedigd te toonen, beval
Mendoza den prediker een schotel wild te brengen, dien men hem nog
denzelfden dag moest voorzetten, en hij liet het geschenk vergezeld
gaan van een beurs, gevuld met dubloenen bij wijze van specerij.

Ter verontschuldiging van den wereldschen zin van Mendoza moet men
bedenken, dat aan het celibaat der geestelijken niet de hand werd
gehouden en dat het in Arragon zelfs aan afstammelingen van priesters
geoorloofd was te erven van hun overleden ouders, ook al hadden
dezen geen testament gemaakt. Dit zijn gebruiken, die men mudejarisch
of mozarabisch zou kunnen noemen en die tot de westersche zeden in
dezelfde betrekking staan en er op dezelfde wijze van verschillen als
de architectuur der paleizen van Toledo, voor de Christenen gebouwd,
van die der in denzelfden tijd in Frankrijk opgerichte gebouwen.

Bij een der laatste bezoeken, die Isabella bracht aan haar stervenden
minister, vroeg de koningin hem, zijn opvolger aan te wijzen, een
keuze, die van bijzonder groot belang was, daar de aartsbisschop uit
den aard der zaak president was van den Raad van Castilië. Gedrongen,
om den naam te noemen van dengene, die het meest waardig was deze
dubbele functie te vervullen, beval Mendoza haar den broeder Francisco
Ximenes de Cisneros, van de orde der Franciscanen aan, die reeds haar
biechtvader was, ofschoon dan zeer tegen zijn zin. Nooit heeft Mendoza
zijn vaderland een grooteren dienst bewezen, want hij vertrouwde den
staat toe aan reiner handen dan de zijne, en stelde de leiding onder
de hoede van een veelomvattenden geest, die in staat was Spanje verder
te voeren op den weg der eenheid en de unificatie tot een goed einde
te brengen.

Ximenes rust niet als zijn voorganger in de kathedraal van Toledo. Hij
had als plaats om zijn laatsten slaap te slapen een bescheidener
hoekje gekozen, namelijk in de universiteit van Alcala, die hij had
laten bouwen; maar toch leeft de herinnering aan hem in zijn kerk
en vooral in de mozarabische kapel, waar allerlei oude en de eeuwen
trotseerende herinneringen opleven.

Wat is dat eigenlijk, die mozarabische eeredienst?

Toen de Mohammedanen Toledo hadden ingenomen, oefenden zij er zulk
een gematigde heerschappij uit, dat de Christenen vergunning kregen,
er hun eeredienst uit te oefenen. Drie eeuwen later vond Alfonsus VI,
bij het heroveren der stad er een christelijke bevolking, die alle
vormen van den ouden gothischen eeredienst had behouden, terwijl
ze zich sterk hadden gewijzigd in landen, die christelijk waren
gebleven. De toledaansche ritus werd dus bewaard in de zes kerken,
waar hij in stand was gebleven tijdens de vreemde overheersching;
maar langzamerhand nam het aantal Mozarabieren af, en die dienst
zou onherroepelijk verloren zijn geweest, als Ximenes er niet een
kapel aan had gewijd, die in directe gemeenschap werd gesteld met
de kathedraal. De mis, die er dagelijks met groote praal wordt
voorgediend, verschilt van de zoogenaamd romeinsche mis. Ofschoon
er hier slechts sprake is van bloote vormquaesties, zooals van
het breken der hostie in negen stukken, de volgorde der gebeden,
de weglating van het laatste Evangelie enz. toch was er vroeger een
hevige strijd tusschen de aanhangers der twee richtingen. Er werden
formeele gevechten voor geleverd; ieder had zijn ridders, die voor
haar in het strijdperk traden, en als de kamp onbeslist bleef, ging
men tot de vuurproef over, om des hemels wil te vernemen. Er werd
een brandstapel ontstoken, en in tegenwoordigheid van een angstig
wachtende menigte werden de boeken van den eeredienst van Toledo en
de latijnsche richting er tegelijk op geworpen. De eerste bleven
ongedeerd, terwijl de andere verteerd werden. De stem des hemels
had gesproken; de toledaansche ritus of die van den H. Isidorus
werd behouden.

Tegenwoordig wordt de mozarabische mis min of meer als een
curiositeit beschouwd; zij behoort tot het gebied der christelijke
archaeologie. Hoewel de vreemdelingen er in grooten getale heen
stroomen, kan men dat zelfde niet zeggen van de stadgenooten, die
enkel door de ceremoniën der groote kerkfeesten er nog eens worden
heengelokt. Het steeds afnemend aantal van de Mozarabieren behoeft
geen verwondering te baren, als men bedenkt, dat bij de gemengde
huwelijken de echtgenoot, die den latijnschen ritus aanhangt, meer
voorrechten heeft dan hij, die den toledaanschen ritus volgt. Zoo
ook moet in het eerste geval de vrouw terugkeeren in den schoot der
latijnsche kerk, terwijl in het tweede zij niet mozarabisch wordt.

Het is zeer moeilijk te begrijpen, aan welk gevoel een hervormer
als Ximenes gehoorzaamt, als hij door den bouw van een eigen
kapel het voortbestaan waarborgt van een eeredienst, die bezig is
te verdwijnen. Hoe het zij, het gebouw, dat in 1504 werd begonnen
naar de plannen van Enriques de Egas en gebouwd door mohammedaansche
meesters, Faraux en Mahomet genaamd, heeft niets opmerkelijks. Maar op
den muur tegenover den ingang is een mooie fresco te zien van Jan van
Bourgondië, gedagteekend 1514. De schildering stelt voor de episoden
der ontscheping van het spaansche leger onder aanvoering van den
grooten kardinaal vóór de stad Oran, en beslaat drie prachtig bewaarde
groote schilderijen. De gebeurtenis had plaats in 1509 en de inneming
van Oran, nog in denzelfden avond van den dag der ontscheping, was de
groote triomf in het leven van Ximenes. Na zijn gebed had de hemel,
volgens het zeggen der soldaten, het wonder van Jozua vernieuwd en
de zon doen stilstaan tot de Christenen de muren van de muzelmansche
vesting hadden vermeesterd.

Het is niet te verwonderen, dat de kardinaal, in spijt van zijn vurig
geloof en zijn nederigheid, die algemeen bekend zijn, bezweken is
voor de verzoeking, om voor het nageslacht de herinnering te bewaren
aan den grooten dienst, welken hij aan zijn vaderland had bewezen,
een dienst, die hem op de afgunst van Ferdinand kwam te staan, en hem
voor verscheiden jaren veroordeelde tot een soort van ballingschap
in zijn universiteit van Alcala.

De mozarabische kapel heeft niet alleen het voorrecht, het getrouw
weergegeven portret van den grooten kardinaal te mogen bewaren. Men
vindt ook zijn ascetengezicht onder de portretten der primaten van
Spanje aan de wanden der Capitulatiezaal, en eveneens op een fresco
boven de deur van die zaal. Dat schilderij stelt het Jongste Oordeel
voor en de eindbestemming van den mensch. Toen de kunstenaar den
kardinaal onder de uitverkorenen wilde plaatsen in de glorie des
hemels, zei de prelaat: “Dat is te veel eer!”

“Moet ik dan Uwe Eminentie in de hel doen plaats nemen?”

“Dat zou een te groote vernedering zijn!”

Er werd een gemiddelde gevonden, en de kardinaal werd in het vagevuur
gezet, maar geheel gereed om het te verlaten en van zijn kleederen
ontheven, ten einde zoo snel mogelijk naar de oorden der gelukzaligen
te kunnen verhuizen.

Een andere groote figuur, maar deze onderworpen aan een bloedig en
tragisch lot, had vóór Mendoza gepreekt onder de gewelven van het
oude gebouw. Ik bedoel Alvaro de Luna, den gunsteling en minister
van Juan II, vader van Isabella de Katholieke, wiens troon en hoofd
in de kapel van Santiago rusten, welke hij bij zijn leven had laten
bouwen en die een der schoonste is gebleven van de kathedraal. Nooit
is een leven zonderlinger geweest dan dat van dezen laaggeboren man,
tot macht verheven door de gunst van zijn heer, over Spanje regeerend
gedurende twee-en-dertig jaren, stervend op een schavot, ten slotte in
de kathedraal een bijna vorstelijk graf vindend en eerst langen tijd
gerust hebbend in een graf op het kerkhof der terechtgestelden. Alleen
het lot van kardinaal Wolseley kan met het zijne worden vergeleken.

Omstreeks 1437, toen hij op het toppunt van zijn macht was, had Alvaro
de Luna de kapel van Santo Tomé gekocht, die in 1177 gesticht was door
graaf Dom Muno de Lara. Hij had er naburige terreinen bijgevoegd en had
de prachtige kapel laten bouwen, die aan den H. Jacobus was gewijd ter
herinnering aan de Orde, waarvan hij tot Grootmeester was benoemd. Op
de plaats, die hij voor zijn graf had bestemd, had hij een automaat
van brons laten zetten, bezet met émail en verguldsel en op hemzelven
gelijkend, die op kon staan en bij de zegenspreking kon knielen.

Volgens sommige kronieken werd de automaat vernield nog bij het leven
van den Grootmeester door Dom Erique van Arragon in den oorlog, dien
deze vorst tegen Castilië voerde in 1440. Een van die kronieken laat
Dom Alvaro tot Dom Enrique zeggen:

“Waarom hebt gij mijn beeltenis niet geëerbiedigd en waarom hebt gij
ze vernield, gij, die op het slagveld voor mij zijt gevlucht?”

Volgens andere schrijvers werd het beeld weggenomen op bevel van
Isabella, de Katholieke, die gehinderd werd door de afleiding voor de
geloovigen, als het zijn bewegingen uitvoerde. Het is waarschijnlijk,
dat de eerste lezing de goede is, want het standbeeld van den
Connétable zal zijn schande niet hebben overleefd, om tot de regeering
van Isabella te wachten, eer het van zijn voetstuk neerdaalde. Hoe
het zij, het brons van den automaat was niet verloren, en men meent
er de overblijfselen van terug te vinden in de twee gebeeldhouwde
preekstoelen, die links en rechts in de Capilla Mayor staan.

Op de beide sarcofagen, midden in de kapel geplaatst, liggen de
marmeren beelden van Alvaro de Luna, gekleed in de wapenrusting en den
mantel van de Grootmeesters der Orde van Santiago, en van zijn vrouw,
Donna Juana de Pimentel. Een opschrift geeft niet anders dan den datum
van den dood van den Connétable, die plaats had in 1453. De trekken
van den beroemden gunsteling van Juan II doen denken aan die van het
kleine portret, dat op het altaarblad is geschilderd, een portret,
dat zeker naar een origineel is gecopiëerd, want het altaarblad werd
ten geschenke gegeven en op zijn plaats gebracht in 1498, op bevel
van Donna Maria de Luna, dochter van den Connétable. De sarcofagen,
beide zeer mooi, zijn het werk van Pedro Ortiz.

Niet ver van de kapel van Santiago, en gekenmerkt door de veelkleurige
standbeelden van de wapenherauten van Leon en van Castilië, vindt
men de poort van de kapel der Nieuwe koningen, gebouwd door Alonzo
Covarrubias, op bevel van Karel V. Zij is in den platereskenstijl
opgetrokken, dat is de spaansche vroegrenaissance, en geeft daarvan
een zeer schoon voorbeeld. Trots de betrekkelijke nieuwheid van het
gebouw en vooral van de altaren, die van het einde der 18de eeuw
zijn, leeft men er nog te midden van oude herinneringen. Onder de
sierlijke ornamenteering van de Renaissance liggen in hun strenge
heiligheid op hun graftomben de beelden der stichters van de eerste
kapel, die op deze plaats werd opgericht, Dom Enrique van Castilië
en zijn vrouw Donna Juana, gestorven, de eerste in 1378 en de tweede
in 1381. Verderop die van Enrique III en zijn vrouw, Donna Catalina,
gestorven in 1418.

In den hoek van de kapel hangt een zeer belangwekkend en zeer goed
portret van Dom Juan II, den eerst te zwakken en later te strengen
meester van den ongelukkigen Alvaro de Luna; het is het werk van Juan
van Bourgondië.

De kunstenaar moet zich hebben laten inspireeren door het een of
ander getrouw portret, want in die blauwe oogen, die frissche tint,
de gevulde wangen en het ronde hoofd vindt men al de trekken terug,
die op de meest authentieke portretten van Isabella, de Katholieke,
werden aangetroffen. De blik van de dochter is alleen dieper en vaster
dan die van den vader.

Aan het zeer hooge gewelf van de vestibule hangen aan den ingang van
de kapel twee beroemde trofeeën, die Isabella zelve had laten plaatsen
boven het graf van haar voorouders en die werden overgebracht naar de
nieuwe kapel, gebouwd door haar kleinzoon, Karel V. De eene is een
portugeesche vlag, buitgemaakt in den slag van Toro, die in 1476 is
geleverd door de Katholieke koningen, en ten gevolge waarvan Isabella
onbetwist meesteres bleef van Castilië; de andere is de volledige
wapenrusting van den aferez Dom Duarte de Almaïda, die, toen hij in
dienzelfden slag ernstig aan den arm gewond was, den koninklijken
standaard bleef dragen tusschen zijn tanden tot aan het einde van
het gevecht.

De historie zal het voorbeeld van de Katholieke koningen volgen en
zal den vaandeldrager van Toro zich blijven herinneren.

Als men een bezoek heeft gebracht aan het groote schip der kathedraal
van Toledo, en aan de tallooze kapellen, die erbij behooren, kent
men nog slechts een deel van het monument. Er blijven nog over de
sacristieën en magazijnen, de archieven en de bibliotheek, waar men
sinds eeuwen bezig is de giften der koningen, prinsen en primaten
van Spanje te rangschikken en behoorlijk te verzamelen. De omhulling
is den inhoud waardig. De lambrizeeringen, de deuren, de kasten zijn
voor het meerendeel meesterwerken van houtsnijwerk. Het plafond der
groote sacristie met de ster- en kruisvormige vakken, rood of blauw,
met goud ingelegd, is een wonder van de mudejarsche of mozarabische
kunst. De bronzen, die er talrijk zijn, kunnen wedijveren met de
bekleeding van de Leeuwenpoort.

Verscheiden boekdeelen zouden nauwelijks voldoende zijn, om een
beschrijving te geven van de kostbaarheden, de tapisserieën, de
banieren, de sieraden, de meubels en de historische herinneringen,
waaronder men allereerst de tent van goudlaken aanwijst, die Isabella
de Katholieke, vóór Granada liet opslaan. Dan zijn er beeldhouwwerken
en schilderijen, het portret van kardinaal Borgia, geschilderd door
Velasquez, alleen bekend bij enkele ingewijden, en de H. Antonio
d’Alonso Cano, een beroemd beeldje, dat in werkelijkheid van Pedro
de Mena is, een der leerlingen van den meester uit Granada.

En wat te zeggen van den schat der bibliotheek en der archieven,
die nog zoo goed als ondoorzocht is? Wat zou het een genot zijn voor
den onderzoeker, daar in de afdeeling voor muziek de werken terug te
vinden, waarvan de meeste onuitgegeven, van de beroemde kapelmeesters
uit de 15de en 16de eeuw, Francisco Penalosa, Bernardio Ribera,
Andres Torrentes, Morales, Escovedo, Pedro Fernandes, Antonio Bernal,
Navarro. Als men de bladzijden van enkele dier beroemde meesters
inziet, moet men dan niet verbaasd zijn te constateeren, dat die in
cijfers zijn geschreven, en in hun aanteekeningen de grondbeginselen
aan te treffen van de methode Galin-Paris-Chevé, die dertig jaar
geleden zooveel opgang maakte?

Maar diep binnen te dringen in de geheimzinnige schuilhoeken van de
antieke kathedraal en haar inwendig leven grondig te leeren kennen
is den stervelingen niet gegeven. Drie duizend sleutels zijn, naar
het schijnt, noodig, om al haar deuren te sluiten; ik geloof, dat er
nog veel meer vereischt worden, om ze te openen. Den H. Petrus zou dat
niet gelukken, en wijs is hij, die zijn wenschen binnen de grenzen van
het mogelijke weet te houden. Al peinzend over dat oude voorschrift,
nam ik afscheid van mijn gidsen en verliet de kathedraal.

III.

Intocht van Isabella en Ferdinand volgens de kronieken.–San
Juan de los Reyes.–Het hospitaal van Santa Cruz.–De zusters
van Sint Vincentius a Paulo.–De beroemde portretten van de
universiteit.–De engel en de pest.–De heilige Leocadia.
De groote naam van Isabella, de Katholieke, heeft vele malen in de
kathedraal weerklonken, en in den loop van mijn herhaalde bezoeken heb
ik hem door alle echo’s hooren herhalen. In dit schoone heiligdom,
vroom juweel aan de kroon van Castilië, kwam de bewonderenswaardige
koningin God danken, toen de overwinning in den slag van Toro haar in
het bezit had gesteld van den schepter, dien zij met zoo grooten roem
zou voeren. De verhalen uit dien tijd hebben een trouwe herinnering
bewaard van dien beroemden intocht. Hij had plaats op 31 Januari 1476.

De straten en het Zocodover waren reeds van zonsopgang af gevuld met
een luidruchtige, zeer opgewonden menigte. De rechters en de wethouders
waren op straat gekomen, dezen in costumes van schitterende kleuren;
genen in lange, prachtige zijden gewaden. Aan de deuren en aan de
weinige buitenopeningen van de huizen had men fijne geweven stoffen
opgehangen, oostersche tapijten, heerlijke stoffen uit Venetië of
geweven door bekwame weefkunstenaren uit Toledo. Langzamerhand was het
in de stad leeg geworden, en de menigte, die de aanwijzingen van de
hoofden der aanzienlijke families volgde, had zich verspreid naar den
kant van de hermitage van Sint Eugenius, waar men reeds jongleurs,
zangers, dichters, muzikanten, en danseressen had bijeengebracht,
die alle rijk gekleed waren.

Weldra verscheen, aangekondigd door fanfares en begroet met gezang,
dat de vereeniging van Castilië met Arragon blij begroette, de
koninklijke stoet; de hoofden gingen omhoog en de halzen rekten zich
uit, om de souvereinen beter te kunnen zien, wier overwinning den vrede
verzekerde aan de twee koninkrijken, en wier glorie op aller lippen
was. Ferdinand, nog zeer jong, met goed figuur, donkere oogen en haren,
intelligent gezicht, bereed al uitstekend een prachtigen klepper. De
koningin was gezeten op een muildier, dat rijk was opgetuigd, en geleid
werd door twee pages uit de edelste geslachten van het land. Zij was
niet groot, maar er sprak uit haar houding en haar trekken een fiere
majesteit. Haar hoogblonde haren waren bijna geheel verborgen onder
de sluiers, die om haar hoofd waren geslagen; haar zeer blanke huid,
de grijsblauwe oogen herinnerden er aan, dat van vaderszijde zij
vermaagschapt was aan het huis van Lancaster. Een uitnemende gratie en
een engelachtige glimlach maakten de strengheid van het voorhoofd en de
vastheid van den blik zachter. Isabella was zes-en-twintig jaar, twee
jaar ouder dan haar echtgenoot, en reeds had ze een rijk onderworpen,
dat haar betwist werd door vreemdelingen en oproerlingen.

Na den eed te hebben afgelegd, dat zij de privileges zouden handhaven,
die aan de stad geschonken waren, en na de wallen overgetrokken te
zijn, begaf het koningspaar zich naar de kathedraal. Zij traden er
binnen door de poort der Vergeving, terwijl jeugdige kinderen, die
engelen voorstelden, hun met muziek welkom heetten. En geknield aan
den voet van het altaar, dankten zij den Eeuwige, die hun had vergund,
den vreemdeling uit Castilië te verdrijven en hem had gedwongen,
zich over de grens terug te trekken naar Portugal. Misschien plantte
de onvergelijkelijke vorstin op dien dag in den tuin van het klooster
den nu veel honderden jaren ouden taxisboom, waarvan elk eenigszins
begunstigd reiziger eenige bladeren ontvangt bij wijze van souvenir.

Onder de regeering van Juan II, den vader der koningin, had de beroemde
gunsteling, Alvaro de Luna, eenige vertrekken van het Alcazar ter
beschikking van zijn heer laten stellen. Daarheen begaven zich de
vorstelijke personen. Er was een eenvoudig ontbijt gereed gezet, want
zij vastten dien dag; maar in spijt van de berooidheid der schatkist
werden de armen niet vergeten.

Den tweeden Februari kwamen de koning en de koningin weer in de
kathedraal met nog grooter luister.

Isabella straalde in verheven schoonheid; men had alleen oogen voor
haar, want alles verbleekte naast de lelie van het koningschap. Op
haar kleed van wit brocaat waren in goudborduursel de kasteelen en
de leeuwen, als symbolen van haar erfelijke rijken aangebracht; een
lange mantel van hermelijn viel neer van haar schouders en vormde
een lange sleep, door twee jonge pages opgehouden. Op haar hoofd,
door lichte sluiers omgeven, schitterde een gouden kroon, bezet met
edelgesteenten; om haar hals hing een prachtige collier van bleeke
robijnen. Het edelgesteente, dat op haar borst fonkelde, trok aller
blikken tot zich, niet enkel om zijn buitengewone grootte, en den
onvergelijkelijken glans, maar omdat het, naar men zeide, toebehoord
had aan Salomo. Het bewijs daarvoor vond men in het hebreeuwsche
opschrift, dat er op was gegraveerd.

Vóór het koningspaar uit wapperden hoog en fier de vlaggen van Leon,
Castilië en Arragon, terwijl de vlaggen van Lusitanië, die door
den vijand achtergelaten waren in de wanorde, die op den slag van
Toro was gevolgd, omgekeerd en in vernedering in den stoet werden
meegedragen. De triumphators, die na een gelukkig ten einde gebrachten
oorlog in de stad van Romulus binnentrokken, boden met geen grooteren
trots de op den vijand buitgemaakte eereteekenen aan het romeinsche
volk aan.

Na de mis te hehben gehoord, en na boven het graf van haar
voorvaderen, wien zoo vaak door de Portugeezen ontzag was ingeboezemd,
de getuigenissen van de zegepraal te hebben laten ophangen, wilde
Isabella in Toledo een duurzamer herinnering van de overwinning
achterlaten. Dat denkbeeld leidde tot de oprichting van het beroemde
klooster van Juan de los Reyes.

Het gebouw, dat aan den rand van het plateau is gelegen boven het
groene, bloeiende dal van de Taag, als de rivier zich van de stad
verwijdert, is aangelegd in den vorm van een latijnsch kruis,
en opgetrokken van witte kalksteen, die zeer fijn en hard is en
daardoor zich uitstekend leent voor de meest grillige fantazieën der
beeldhouwers. Midden tusschen de verschillende onderdeelen verrijst
tot op groote hoogte een zware en mooie koepel. De steunsels der
bogen rusten op twee sierlijke tribunes, die voor het koningshuis
waren gereserveerd, terwijl een gebeeldhouwd fries, rondom de beuken
der kerk loopend, een prachtig opschrift droeg in gothische letters,
verheerlijkend de roemrijke namen der stichters.

Aardige kleine onderdeelen trekken telkens de aandacht, zonder den
indruk van grootschheid en strengheid weg te nemen, die door het geheel
wordt gemaakt. Hier ziet men bloemen, kransen, vogels; ginds een aap,
als monnik gekleed, met een kap over het hoofd, in diepe aandacht
zijn brevier bestudeerend. Welk een zonderlinge oneerbiedigheid,
die men toeliet in die tijden van innige vroomheid!

Toen Isabella aan de Franciscaners het klooster en de kerk San
Juan de los Reyes gaf, waar zij haar laatsten slaap wilde slapen,
begiftigde ze hen tevens met een inkomen van 7000 maravedi’s,
(een koperen spaansche munt van nog geen nederlandsche cent waarde)
die genomen moesten worden uit de koninklijke schatkist, zonder dat
de inkomsten in geld en in natuurproducten, die van het land geheven
werden, ervoor behoefden te verminderen. Buitendien verrijkte zij hen
met kunstwerken, met miniaturen, juweelen en kostbare manuscripten, in
Duitschland gekocht en in Italië. Inderdaad meende de groote koningin
van Castilië, dat zulk een mildheid haar volk ten goede kwam. Met
het doel, haar volk te beschaven, wist zij de oprichting van twee
leerstoelen voor de theologie door te zetten voor de studenten, en
voor kinderen uit de provincie werden scholen gebouwd; zij stond erop,
dat men er de christelijke leer duidelijk uiteenzette op een wijze,
die deze leer begrijpelijk en bemind maakte. Nu was geen enkele orde
van geestelijken aard meer het vertrouwen van Isabella waardig dan
die der Franciscaners; geen godsdienstig genootschap verdiende zoozeer
om zijn talenten en deugden te worden uitverkoren door de vorstin.

Na de verovering van het koninkrijk Granada wijzigden zich Isabella’s
denkbeelden, en in haar testament, een voorbeeld van wijsheid en
voorzichtigheid, beval zij, dat men haar stoffelijk overschot zou
bijzetten in de stad, die met zooveel opofferingen was vermeesterd.

De gunst, waarin zich het klooster van Toledo mocht verheugen,
verminderde niet onder de volgende regeeringen; Karel V voltooide het
werk van zijn bloedverwante; Filips II schonk er groote giften aan,
en deed het de verheven eer aan, het kapittel-generaal van alle groote
militaire orden van Spanje te mogen bewaren, en eindelijk bedekte
Filips III er de wanden met schilderijen en logeerde bij voorkeur in
het Alcazar bij de verkiezing van den Generaal der Franciscanen, bij
welke gelegenheid de vorst er feesten gaf en luisterrijke maaltijden.

Toen Mevrouw d’Aulnoy Spanje bezocht, was zij zeer getroffen door de
pracht van de kerk. “Zij is groot en schoon,” schreef zij, “en staat
vol met oranjeboomen, granaatboomen, jasmijn en zeer hooge myrten,
die in hun bakken heele lanen vormen tot aan het hoofdaltaar, dat
met een zeer rijke versiering is getooid. Zoodat met al die groene
bladeren en al die bloemen van verschillende kleuren, en als men er
het goud en het zilver ziet fonkelen tusschen de borduurwerken en de
aangestoken waskaarsen, waarmee het altaar is overdekt, het is, of men
de zonnestralen zelve ziet. Er zijn ook kooien, mooi geschilderd en
verguld, waarin nachtegalen, sijsjes en andere vogels een bekoorlijk
concert geven.”

De kerk en vooral het klooster hebben verschrikkelijk geleden van den
oorlog en van den brand, die in 1809 veel onheil stichtte en een deel
van het altaar, de geschilderde glazen, de bibliotheek en de helft
van het klooster verwoestte. In 1835, ten tijde van de Revolutie en
van de afschaffing der godsdienstige orden, werd het gebouw in een
kruitmagazijn veranderd.

Het zou geheel ten onder zijn gegaan, indien niet in 1844 de
Commissie voor de historische Monumenten er de beschermende hand
over had uitgebreid, door de gemeente van San Martino erheen over te
brengen. Aan den dienst teruggegeven, en voor de bedelaars gesloten
zoowel als voor de plunderaars, is de kerk bewaard gebleven voor de
verwoesting, waarmee ze werd bedreigd.

Wat het klooster betreft, dat heeft sinds 1858 een restauratie
ondergaan, die even talentvol wordt uitgevoerd als ze langzaam tot
stand komt, en het is tegenwoordig het kostbaarste en schitterendste
voorbeeld van den gothischen bouwtrant in Spanje. De bogen, die een
lengte van 26 meter innemen aan elk der vier zijden, zijn versierd met
een menigte beelden, sieraden, vogels, vruchten en bloemen, uitgelezen
kunstig bewerkt. Op den binnenmuur, die ook met beelden is versierd,
gedragen door elegante caryatiden, onder de fijne kroonlijst, ziet
men een lang opschrift in de castiliaansche taal. De mooie gothische
letters, die het vormen, zijn gelijk aan die, welke binnen in de kerk
zijn gebruikt, al zijn ze minder groot. Ferdinand en vooral Isabella
worden er uitbundig maar niet overdreven geprezen.

Dit klooster en de kerk werden opgericht op bevel van de katholieke
en zeer uitnemende vorsten Ferdinand en Donna Isabella, koningen van
Castilië, Arragon en Jeruzalem, vanaf de eerste fondamenten, voor
de eer en de glorie van den Koning der Hemelen en zijn gelukzalige
Moeder en tevens van den H. Johannes den Dooper en den H. Franciscus,
hun ijverige bemiddelaars. En na den bouw van dit huis veroverden zij
het koninkrijk Granada, roeiden de ketterij uit en verdreven alle
ongeloovigen, verkregen alle rijken in Spanje en Indië, en voerden
hervormingen in bij alle kerken en gemeenten van monniken en nonnen,
die in hun gebied hervorming van noode hadden; en na zoo groote
en voortreffelijke werken stierf de koningin te Medina del Campo,
gekleed in het gewaad van den H. Franciscus, den 5den November van
het jaar 1503.

Evenals de kerk is het klooster gebouwd naar de plannen van een der
beroemdste bouwmeesters van de kathedraal, Juan Guaz, een Vlaming,
naar men meent, en wiens trekken voor ons bewaard zijn gebleven op
een fresco, dat behoort in San Justo y Pastor. Om tusschen de beide
verdiepingen van het klooster een verbinding tot stand te brengen,
die het gebouw waardig was, beval Karel V later aan Covarrubias,
een prachtige trap te maken, die overdekt is met een koepel in den
vorm van een schelp, waarop het wapen van den grooten keizer voorkomt
naast dat van zijn voorvaderen. Op de bovenste galerij komt ook uit de
cel van Ximenes, die er met eerbied wordt vertoond. De latere groote
staatsman was de eerste nieuweling, die te San Juan het kleed der
Franciscanen aannam.

Nog in de allerlaatste jaren is San Juan de los Reyes bedreigd geworden
met een groot verlies. Na de inneming van Malaga had Isabella als
krijgstrofeeën de ketenen van de door haar in vrijheid gestelde
christelijke gevangenen erheen gezonden en had bevolen, ze te hangen
aan de buitenmuren der kerk. Sinds vier eeuwen beschreven die donkere
ringen hun kringen op het witte gesteente, toen een alcade met veel
practischen zin ze liet loshaken en bevel gaf ze om te smeden tot
deelen van banken en tot een slot voor den openbaren tuin. Gelukkig
had men den tijd, de volvoering van zulk een heiligschennend plan te
voorkomen, en de ketenen hernamen de zoo lang ingenomen plaats.

In een der lage zalen van het klooster, misschien een ruime sacristie,
heeft men een massa ongelijksoortige voorwerpen bijeengebracht,
die meer of minder droevige of merkwaardige gebeurtenissen in de
herinnering terugroepen, zooals schilderijen, stukken gebeeldhouwden
steen of houtsnijwerk, émails en eerwaardig ijzerwerk. Te zamen heet
het min of meer pompeus het Provinciaal Museum. Men kan er een bezoek
brengen, als de portier zoo vriendelijk is op het schellen aan de deur
te letten. Indien zijn bezigheden hem in zijn vertrekken vasthouden,
mag men wachten; maar als men niet wordt binnen gelaten, behoeft men
daar niet al te rouwig om te zijn; alle voorwerpen, die werkelijk
eenige waarde hadden, zijn naar Madrid gebracht.

Isabella liet het niet bij die vrijgevigheid jegens de oude hoofdkerk
van Castilië. In de laatste jaren van haar leven begiftigde zij haar
nog met het toevluchtsoord van Santa Cruz voor vondelingen. Toen zij
den bouw van dit schoone gebouw ondernam, trad zij op als uitvoerster
van den uitersten wil van haar getrouwen minister, kardinaal Mendoza,
denzelfden staatsman, wien zij met geweld een laatste rustplaats
schonk in de Capilla Mayor van de kathedraal.

De kardinaal was gestorven in 1495, vóór de eerste steen was gelegd. De
koningin kwam dadelijk tusschen beide, hief de moeilijkheden op,
die rezen naar aanleiding van de verwerving van terreinen, in handen
van kloosterorden, en toen zij op haar beurt stierf, in 1503, waren
alle schikkingen zoo goed getroffen, dat de bouwmeester Enrique de
Egas op geen enkelen hinderpaal stuitte. Tien jaren later was het
gesticht gereed. Het is gebouwd in den vorm van een grieksch kruis of
het kruis van Jeruzalem. De kerk bevond zich vroeger bij het snijpunt
van de armen van het kruis; de gebruiksverandering tot Kadettenschool
heeft ertoe geleid, dat het altaar verplaatst werd naar het uiteinde
van een der armen.

Ofschoon het vondelingenhuis van Santa Cruz zeer weinige jaren na San
Juan de los Reyes gebouwd is, lijken de stijlen niets op elkaar. De
velerlei aanraking met Italië had Spanje de oogen geopend voor nieuwe
richtingen. Dadelijk had het die met geestdrift aanvaard, vergetend
zijn eigen verleden en de overleveringen, die uit Bourgondië en
Vlaanderen in vroeger eeuwen waren overgekomen. Alleen de prachtige
houtbetimmeringen met de houtmozaïeken in de vier zijbeuken zijn van
die mozarabische kunst, waarvan Toledo zooveel kostelijke voorbeelden
bezit.

Rechts van de ruimte, die tegenwoordig tot ingang dient, is een
kloostergang met zuilen in klassieken stijl. Men komt op de
bovenverdieping langs een zeer fraaie trap, die begint onder
een portiek, gevormd door drie zuilen met verrukkelijk fijn
snijwerk. Groote treden uit één stuk fijn, wit marmer voeren naar
galerijen, waar bedelaars en plunderaars de houtbekleeding van hebben
weggeroofd, zoodat men nu van balk op balk moet springen op gevaar
af in de spleten te vallen en door het dunne plafond terecht te komen
op de steenen van de lager gelegen gang.

Deze gang staat in verbinding met een andere kleinere, die zware
zuilen en kapiteelen heeft, afkomstig uit de antieke kapel van
de H. Leocadia. Uit de weinige vensters, die een paar cellen van
die kloostergangen verlichten, ziet men neer in de kloof, waar de
Taag door stroomt, op de brug van Alcantara en het kasteel van San
Cervantes, dien mooien, strengen toegang tot Toledo. Men kan zich zeer
goed voorstellen, dat de overlevering op de terreinen, nu door het
hospitium ingenomen, het oude Alcazar heeft geplaatst, dat zich in 1085
aan koning Alfonsus VI overgaf, gedwongen door een hongersnood, dien
een streng en langdurig beleg had veroorzaakt. Op geen enkele plaats
kon men een betere positie innemen ter verdediging van de rivier. Wat
is er van die vesting overgebleven? Niets dan een vervallen en half
ingestorte toevlucht, die er uitziet of ze een beleg heeft doorstaan,
en dan de diepe melancholie van de dingen die niet worden gebruikt.

Het werk van Karel V is niet enkel vertegenwoordigd door de
Visagrapoort, Toledo is ook aan hem verschuldigd het mooie binnenplein
van het Alcazar, en bovendien dateert uit zijn regeering het hospitaal
van San Juan a Fuera, gebouwd door den kardinaal-aartsbisschop Dom
Juan Tavera. In 1541 begonnen, werd het eerst in 1624 voltooid. De
indrukwekkende gevel van uitstekenden smaak strekt zich uit over
een lengte van ongeveer honderd meter. Uit de kerkpoort zagen wij de
zusters van Sint Vincentius a Paulo komen met haar witte mutsjes, die
alleen al door haar tegenwoordigheid den indruk van orde en netheid
geven, die ieder moet treffen zoodra hij den drempel overschrijdt.

Welk een verrassing is het, de steenen van de gangen zonder vlekken te
zien, de hoeken zonder vuil en de oude mannen gewasschen en gekamd,
terwijl er geen bewakers rondloopen, die bedelen met een dreigement
in den blik! Men gevoelt, dat Frankrijks goede engelen over de bergen
zijn gevlogen, en dat voor haar goede werken de wereld nooit groot
genoeg zal zijn.

Bij de kruising van het schip der kerk met de armen van het kruispand
welft zich een zeer hooge en wijde koepel over het graf van den
stichter van het liefdehuis. Dat is het laatste werk van Alonso
Berruguete. Mogelijk is de koepel zelfs wel afgemaakt door zijn zoon,
in 1561. De jaren hadden de hooge vlucht van den kunstenaar wat
getemperd, want hij heeft nooit beter de zachte kalmte van den dood
van den rechtvaardige weergegeven. De versieringen van de sarcofaag
zijn van een lateren tijd dan het beeld van den doode, en hoewel
in goeden italiaanschen stijl, zijn ze veel minder waard. Zij zijn
het werk van een inlandschen kunstenaar; maar in dien tijd, en als
ze zich aan het marmer waagden, waren de spaansche beeldhouwers zoo
gewend aan de italiaansche manier, dat het moeielijk wordt, hun werk
te onderscheiden van wat uit de werkplaatsen in Genua en Florence kwam.

De burgers van Toledo mogen graag hun stad vergelijken bij de hoofdstad
der Christenheid. De parallel valt dan geheel in hun voordeel uit. Men
oordeele:

Toledo en Rome hebben zeven heuvels, Toledo en Rome hebben een
tarpeïsche rots; Toledo en Rome zijn beide vol kloosters; Toledo
en Rome hebben beroemde prelaten zien geboren worden; maar het Rome
van Italië heeft ernstige fouten begaan en dwaasheden, waarvoor het
Rome van Spanje zich heeft weten te behoeden. En eindelijk steekt
Toledo haar mededingster de loef af door de algemeene vermaardheid,
die haar marsepein heeft verkregen, het marsepein met amandels; op
dat gebied behoeft niet te worden gestreden, daar komt de eerepalm
toe aan het Roma del Marzapan.

Ik geloof, dat geen vreemdeling Toledo beter heeft gezien dan ik onder
het geleide van mijn uitstekenden vriend, professor Ventura y Reyes. Er
is geen stukje van de oude stad, of hij heeft het onderzocht met een
talent, dat alleen te vergelijken is met zijn bescheidenheid. Daar
vandaag, Zondag, het provinciaal museum gesloten was, had de doctor
mij ten zijnent geïnviteerd, om dan samen een wandeling buiten de
stad te doen.

“Wij hebben daar,” had hij tot mij gezegd met een zekere
geheimzinnigheid, “twee vrouweportretten, die u zeer zullen
interesseeren”.

“Uit welken tijd?”

“Uit den tijd van Filips IV.”

“Een Velasquez, een Greco?”

“Wie weet?”

Ik ging heen in groote spanning. Wat een rijkdommen heeft toch dat
Spanje, dat zoo geheimzinnig is en zoo bescheiden! De ontroering
deed mijn hart sneller kloppen, toen wij in de bibliotheek binnen
gingen. Achter in de zaal, in een soort van afgesloten hoekje bij den
katheder van den professor, hingen twee doeken van vrij groote afmeting
tegenover elkander. Ik liep er snel op toe; mijn oogen doorboorden de
duisternis, en ik zie een prachtige vrouw met een baard, omringd door
haar man en kinderen. Een roode sluier bedekte het gelaat, terwijl
het laag uitgesneden corsage de borst van de kleur van leliën en
rozen liet zien.

Natuurlijk heeft Velasquez niets met dit portret uit te staan.

“Wat zegt u ervan?” vraagt mij lachend mijn gids.

“Dat moet een reclame wezen van een fabrikant van schoonheidsmiddelen
of van een middel voor den haargroei.”

“U vergist zich; het is het authentieke portret van een dochter van
het blonde Germanië. Geboren in Duitschland, in 1620, kwam zij in 1664
in Spanje, en zoowel om haar baard als om haar talent als organist
wist zij belangstelling te wekken. Dit portret en het uitvoerige
opschrift dat het draagt, zijn er de onmiskenbare blijken van. En nu,
keer u eens om.”

’t Is, of het om een weddenschap te doen is! Daar sta ik weer tegenover
een vrouw met een baard!

“Meent u dan, dat Spanje bij Duitschland achter heeft willen blijven?”

De eerste vrouw was hoogblond en zag er vroolijk uit; deze tweede
met witten baard heeft een zeer streng uiterlijk. Hier geen laag
uitgesneden kleed; een hooge guipure en een stijve kraag omsluiten hals
en borst en het gezicht kon dat zijn van een uit China teruggekeerden
zendeling. Onder dit beeld zocht ik te vergeefs naar een opschrift,
en ik vond er slechts een cijfer. Deze tijdgenoote van Filips IV was
vijf-en-vijftig jaar, toen men haar weinig aantrekkelijk uiterlijk
vereeuwigde.

Neen, de jeugdige leerlingen van het provinciale lyceum worden niet
op de proef gesteld door wat men hun te zien geeft!

Maar wat is de aanleiding geweest tot de dwaasheid, dat deze dochteren
Eva’s er zoo op gesteld waren, aan de wereld den rijkdom van haar
baard te vertoonen? De methodische exploitatie en het winstgevend
bedrijf om phenomenen te laten zien, was nog niet in de zeden
doorgedrongen…. Een paar eeuwen later zou Barnum haar fortuin en
het zijne hebben gemaakt.

De dag, die onder zoo gelukkige voorteekenen was begonnen, was als
een vergoeding voor de ernstige studiën van de vorige week. Sedert
mijn aankomst had ik vertoefd in de geheimzinnige schaduw der kerken,
onder kloostergewelven, bij graven en tot ruïnen vervallen paleizen;
had ik dan niet verdiend, ook eens naar buiten te gaan?

Zoodra we de stad hadden verlaten, was het alles een schittering van
licht en vreugde; de herfstzon glimlachte met haar vriendelijkste
gezicht. Toch keerde ik mij even om, en keek naar de versterkte
poort, die ik was doorgegaan. Een engel stond daar met een zwaard
in de hand, streng en toornig tusschen twee zware torens. En de
bewoners van Toledo, de jongen en de ouden hebben zich afgevraagd,
waarom die godsgezant hun een zoo donker gezicht liet zien. Er moest
een verklaring wezen, en er is een legende ontstaan.

De engel des Heeren waakt over Toledo en verbiedt de rampen en
ellenden de stad te naderen; zij, die zooveel leed over de arme
menschheid brengen.

Eens verscheen de afschuwelijke pest en vroeg om te worden toegelaten.

“Wat komt gij hier doen?” vroeg de engel in woede ontstoken.

“Ik ben een gezant van God, gij hebt niet het recht mij te weren.”

“Mijn volk is vroom; als God in zijn ontevredenheid enkele armzalige
visschers wil tuchtigen, dat hij er ten minste rekening mee houde,
dat Toledo trouw de Heilige Maagd heeft gediend. Beloof mij, dat gij
u met twintig slachtoffers zult tevreden stellen.”

De engel bad en smeekte; maar de pest vond dat niet genoeg en wilde
niet met minder dan tweehonderd tevreden zijn.

Toen moest de vreeselijke schatting, die gevraagd werd, worden
toegestaan. De pest ging binnen, en gedurende drie maanden richtte
zij vreeselijke verwoestingen aan en deed de bewoners van Toledo bij
duizenden sterven.

“Ellendeling, leugenaarster, meineedige!” schreeuwde de engel, toen
de ziekte eindelijk vertrok. “Ik zal u bij den hemel aanklagen.”

“Waarom die woede? Gij hadt mij de levens van tweehonderd slachtoffers
afgestaan. Die heb ik genomen. De anderen zijn allen van vrees
gestorven. Daar heb ik geen schuld aan!”

Van de vlakte, waarop men uitkomt, als men de wallen achter zich heeft
gelaten, rust het oog eerst op de meer dan middelmatige beelden van
eenige koningen van Spanje, om daarna in het dal af te dalen naar
de ruïnen van een romeinsch circus, dat systematisch verwoest werd,
toen Abd el Rahman, gouverneur van Tolestane, zich onafhankelijk
trachtte te maken.

Langzaam dalend, komt men bij het heiligdom van Cristo de la Vega. Het
kerkgebouw is opgericht op de plek, waar de heilige Leocadia den
marteldood onderging.

Leocadia was schoon en werd bemind. Toen men van haar eischte,
dat zij het Christendom zou afzweren, was zij bang, niet sterk te
zullen zijn en door de pijn te zullen worden overwonnen en haar God te
verraden. Daarom riep zij hem te hulp en smeekte hem, haar tot zich te
roepen en haar de smadelijke ontrouw aan het geloof te besparen. En
terwijl zij met haar hand een kruis op den grond teekende en dat
eerbiedig kuste, stierf zij met den naam van Jezus op de lippen.

Er verloopen eeuwen. Pas tot het Christendom bekeerd, heeft koning
Sisebuth een prachtigen tempel laten oprichten op de plek, waar de
martelares gestorven is. In de nabijheid van haar hoogvereerd graf
werden conciliën gehouden. Monarchen en bisschoppen hebben naast haar
willen rusten, en daar op eens doet een nieuw wonder de vroomheid
van het volk en de koningen nog stijgen.

Het was op 9 December 666. Bisschop Ildefonsus vierde in het heiligdom
den jaardag van den dood der heilige. Plotseling verdween de grafsteen
in den glans eener lichtende verschijning. Een engelengedaante
gehuld in witte sluiers, vertoonde zich voor de blikken der
aanwezigen. Leocadia leeft, zij glimlacht, zij spreekt, zij prijst
Ildefonsus, dat hij op het Concilie de maagdelijkheid van de Moeder
Gods heeft verdedigd.

De bisschop is op de knieën gevallen, hij luistert, beeft en
twijfelt. Neen hij is niet het slachtoffer van een gezichtsbedrog,
de verrukking, die op aller gezichten te lezen staat, stelt
hem gerust. Hij beeft van vreugde, strekt zijn handen naar de
verschijning uit, en, aangemoedigd door den koning, wil hij de
stralende grijpen. Maar Leocadia behoort niet meer tot deze wereld van
smarten; zij zal zich niet door een aardsch wezen laten aanraken. Zij
wordt minder duidelijk zichtbaar en verdwijnt als een vluchtige
schaduw onder den steen, die zich weer sluit. Maar de verdwijning
heeft niet snel genoeg plaats gehad. Een slip van haar lichten sluier
is tusschen den steen en den vloer blijven zitten. De vorst springt
naar voren om die te grijpen, maar plotseling tegengehouden door het
gevoel zijner onwaardigheid, reikt hij den bisschop zijn degen toe,
die het kostbaar stuk, getuigenis van het wonder, afsnijdt.

“Maagd en martelares,” roept de bisschop uit, “gij, die waardig zijt,
den Verlosser in zijn hemelsche glorie te aanschouwen, die uw leven
hebt gegeven, om zijn liefde te verdienen, zie met genadig oog neder
op de stad, waar het Gode behaagd heeft, u te doen geboren worden,
bescherm haar, en laat uw tusschenkomst strekken tot heil van den
monarch, die plechtig uwen feestdag viert.”

Nog heden wordt in de kathedraal de eenige reliek der schutsvrouw
van Toledo bewaard. Een standbeeld van de H. Leocadia, dat echter
niet veel kunstwaarde heeft, is in de kapel te zien.

End of Project Gutenberg’s Van Toledo naar Granada, by Jane Dieulafoy

*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VAN TOLEDO NAAR GRANADA ***

***** This file should be named 14198-8.txt or 14198-8.zip *****
This and all associated files of various formats will be found in:
http://www.gutenberg.org/files/14198/

Produced by Jeroen Hellingman and the PG Distributed Proofreaders Team

Updated editions will replace the previous one–the old editions
will be renamed.

Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties. Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research. They may be modified and printed and given away–you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.

*** START: FULL LICENSE ***

THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK

To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
distribution of electronic works, by using or distributing this work
(or any other work associated in any way with the phrase “Project
Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full Project
Gutenberg-tm License (available with this file or online at
http://www.gutenberg.org/wiki/Gutenberg:The_Project_Gutenberg_License.
Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
electronic works

1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
and accept all the terms of this license and intellectual property
(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.

1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be
used on or associated in any way with an electronic work by people who
agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
even without complying with the full terms of this agreement. See
paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
works. See paragraph 1.E below.

1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the Foundation”
or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
collection are in the public domain in the United States. If an
individual work is in the public domain in the United States and you are
located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
are removed. Of course, we hope that you will support the Project
Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
keeping this work in the same format with its attached full Project
Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.

1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
a constant state of change. If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.

1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:

1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the phrase “Project
Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
copied or distributed:

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.net

1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
and distributed to anyone in the United States without paying any fees
or charges. If you are redistributing or providing access to a work
with the phrase “Project Gutenberg” associated with or appearing on the
work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
1.E.9.

1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
with the permission of the copyright holder, your use and distribution
must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
permission of the copyright holder found at the beginning of this work.

1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
License terms from this work, or any files containing a part of this
work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.

1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
electronic work, or any part of this electronic work, without
prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
active links or immediate access to the full terms of the Project
Gutenberg-tm License.

1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
“Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.net),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original “Plain Vanilla ASCII” or other
form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.

1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.

1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
that

– You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
has agreed to donate royalties under this paragraph to the
Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
must be paid within 60 days following each date on which you
prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
address specified in Section 4, “Information about donations to
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation.”

– You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
License. You must require such a user to return or
destroy all copies of the works possessed in a physical medium
and discontinue all use of and all access to other copies of
Project Gutenberg-tm works.

– You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
electronic work is discovered and reported to you within 90 days
of receipt of the work.

– You comply with all other terms of this agreement for free
distribution of Project Gutenberg-tm works.

1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
electronic work or group of works on different terms than are set
forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
Foundation as set forth in Section 3 below.

1.F.

1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
works, and the medium on which they may be stored, may contain
“Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
your equipment.

1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES – Except for the “Right
of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
liability to you for damages, costs and expenses, including legal
fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.

1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND – If you discover a
defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
written explanation to the person you received the work from. If you
received the work on a physical medium, you must return the medium with
your written explanation. The person or entity that provided you with
the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
refund. If you received the work electronically, the person or entity
providing it to you may choose to give you a second opportunity to
receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
is also defective, you may demand a refund in writing without further
opportunities to fix the problem.

1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’ WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.

1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
provision of this agreement shall not void the remaining provisions.

1.F.6. INDEMNITY – You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm

Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
electronic works in formats readable by the widest variety of computers
including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
people in all walks of life.

Volunteers and financial support to provide volunteers with the
assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm’s
goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
Foundation

The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification
number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
http://www.gutenberg.org/wiki/Category:Fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
permitted by U.S. federal laws and your state’s laws.

The Foundation’s principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
throughout numerous locations. Its business office is located at
809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
information can be found at the Foundation’s web site and official
page at http://pglaf.org

For additional contact information:
Dr. Gregory B. Newby
Chief Executive and Director
gbnewby@pglaf.org
Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
Literary Archive Foundation

Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
spread public support and donations to carry out its mission of
increasing the number of public domain and licensed works that can be
freely distributed in machine readable form accessible by the widest
array of equipment including outdated equipment. Many small donations
($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
status with the IRS.

The Foundation is committed to complying with the laws regulating
charities and charitable donations in all 50 states of the United
States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
with these requirements. We do not solicit donations in locations
where we have not received written confirmation of compliance. To
SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
particular state visit http://pglaf.org

While we cannot and do not solicit contributions from states where we
have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
against accepting unsolicited donations from donors in such states who
approach us with offers to donate.

International donations are gratefully accepted, but we cannot make
any statements concerning tax treatment of donations received from
outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.

Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including including checks, online payments and credit card
donations. To donate, please visit: http://www.gutenberg.org/wiki/Gutenberg:Project_Gutenberg_Needs_Your_Donation

Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
works.

Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
concept of a library of electronic works that could be freely shared
with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
keep eBooks in compliance with any particular paper edition.

Most people start at our Web site which has the main PG search facility:

http://www.gutenberg.org/

This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.